Forum. Jaargang 3
(1934)– [tijdschrift] Forum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
[Derde jaargang, No. 4]Vlaanderen | |
[pagina 290]
| |
Hitler Ga naar voetnoot*)In Januari 1919 beheerscht de Duitsche democratie den openbaren weg en houden haar tegenstanders zich verborgen. In Januari 1934 zijn de meest actieve vertegenwoordigers der democratie in concentratiekampen opgesloten of naar het buitenland gevlucht. Een openbare betooging, die geen nazi-betooging zijn zou, stelt zich niemand voor. Duitschland is zichzelf weer bewust geworden, het is ontwaakt, het heeft zijn vijanden herkend, herhalen de nationaal-socialisten. Hun slachtoffers spreken van koorts en waanzin, van de domheid der massa; zij wijzen op geweld en brutaliteit, op den geldelijken steun van sommige groot-industrieelen en landeigenaars, ten slotte op het Verdrag van Versailles en op de economische crisis. Er werd gezegd, en Mowrer herhaalde het in zijn boek Germany puts the clock back, dat de republiek van Weimar verzuimde de machten te vernietigen waarop het vroegere Keizerrijk steunde: de koningen, de officieren, de hoogere ambtenaren, de landeigenaars en de groot-industrieelen, kortom, de vroeger heerschende standen. Er werd ook gezegd dat het de Duitsche sociaal-democratie aan moed ontbroken had. Kunnen al deze verklaringen, afzonderlijk of te zamen, het ontzaglijk contrast tusschen Januari 1919 en Januari 1934 begrijpelijk maken? Duitschland is ‘ontwaakt’? Maar was het niet reeds ontwaakt in November 1918? Koorts, waanzin, domheid van de massa tegenover de propaganda? Maar die konden ook de tegenstanders van het nationaal-socialisme ten goede komen. Geweldmethodes der nazi's? Maar hun tegenstanders konden ook gebruik maken van geweld en zij hebben dat gedaan toen de nazi's nog een minderheid waren. Zij hebben ook gebruik gemaakt van de bestuurs- en politiemacht, om de actie van de nazi's te stremmen. | |
[pagina 291]
| |
De toelagen van het grootkapitalisme konden wel dienen om uniformen en wapens te koopen, maar niet om op 5 Maart 1933, bij de Reichstagverkiezingen, 43.7 t.h. van de stemmen en bij de volksstemming op 12 November 1933, 93.4 t.h. van de stemmen te behalen. De Weimar-republiek heeft de steunpilaren van het vroegere Keizerrijk niet vernietigd? Maar het nationaal-socialisme haalde zijn hoofdmacht uit de middenstanden en niet uit de vroeger leidende, hoogere standen; de hoogere standen hebben de nazi-beweging niet geschapen; zij hebben ze achteraf goedgekeurd en niet altijd zonder voorbehoud; zij werden, tot na 5 Maart 1933, in den Reichstag niet vertegenwoordigd door de nationaal-socialisten. Het heeft de Duitsche sociaal-democratie aan moed ontbroken? Het verwijt is ongegrond. De sociaal-democratie heeft zich verdedigd waar en zoolang het mogelijk was. De sociaal-democratie kon een ‘politieke werkstaking’ uitlokken? Zulke staking kon wel de wanorde vergrooten maar niet de meerderheid der bevolking aan de zijde der sociaal-democratie scharen. De sociaal-democraten waren... democraten. Dus eerbiedigden zij den wil der volksmeerderheid. Ieder beroep op de methodes van het communisme, dat zij onophoudelijk bestreden, was bij hen uitgesloten. Geen verzaking van de democratie, geen communistische minderheidsdictatuur, geen gewaagde avonturen die trouwens op voorhand verloren zijn, dàt was haar politiek waaraan zij tot het einde toe trouw bleef. Met de communisten kon het anders verloopen. Zij immers waren aangewezen op een zelfs onmogelijk avontuur. Zij ook waren voor het princiep eener minderheidsdictatuur bij voorbaat gewonnen. Zij hebben het echter op zich genomen aan Malaparte te bewijzen dat de ‘vuistslag’ van een zelfs ‘geschoolde revolutionaire minderheid’ geen succes heeft indien hij gegeven wordt aan een lichaam dat niet wetens en willens ‘verlamd’ is.
| |
[pagina 292]
| |
Ondanks Versailles, ondanks de lange reeks teleurstellingen die de Ruhrbezetting voorafgingen en volgden, bleef de overwegende meerderheid van het Duitsche volk aan de idee der internationale verstandhouding gelooven. Zij zond geregeld, tien jaar lang, een meerderheid naar den Reichstag die hoofdzakelijk bestond uit de partijen welke het best het streven naar internationale verstandhouding belichaamden: de sociaal-democratie en het katholieke Centrum. De sociaal-democraten waren besliste internationalisten om wille van de marxistische theorie. De katholieken waren internationalistisch georiënteerd om wille van hun katholieken, dus universeelen godsdienst, die alle volken aller werelddeelen wil gelijkstellen tegenover de Eeuwige Kerk. Meer dan tien jaar lang is de overgroote meerderheid van het Duitsche volk trouw gebleven aan de voorstelling waarmede het den vrede begroet had: wij zijn beter noch slechter dan de overige volken. ‘Gelijkheid der volken’, ‘gelijke rechten en gelijke plichten’ het was een princiep dat prachtig paste bij het princiep van de binnenlandsche democratie: ‘gelijkheid van alle individuen tegenover den Staat’. Getrouw aan haar geloof had de Duitsche democratie getracht het buitenland te begrijpen, zelfs wanneer zij door het buitenland behandeld werd als het volk met mindere rechten. Zij had noodgedwongen en voorzeker wrokkend aangenomen dat Duitschland eerst in September 1926 tot den Volkenbond toegelaten werd, waartoe Siam, Salvador, Haïti en Hedjaz behoorden sedert 1919... In de Duitsche democratie speelde het marxisme, onder zijn sociaal-democratischen vorm, een belangrijke rol. Niet alleen door het getal van zijn aanhangers, dat de inwerking op de leiding van den Staat mogelijk maakte, maar ook omdat het de meest radicale verloochening bracht van al datgene waaraan de vroegere Staatsleiding geloofd had en dat door de meerderheid van het Duitsche volk afgewezen was in 1918. Het marxisme, dat was de overtuiging dat het leven en | |
[pagina 293]
| |
het welzijn van het individu meer belang hebben dan de Staat; het was niet alleen de overtuiging dat geen enkel volk, geen enkel ras beter of slechter dan de andere is; het was ook de overtuiging dat er in de geheele wereld slechts twee soorten van menschen zijn: de bezittenden en de proletariërs; het was de overtuiging dat er in de wereld maar één strijd mogelijk is: de klassenstrijd. In de democratie hebben de Duitsche nationalisten gezien wat er inderdaad in besloten lag: het geloof aan de gelijkwaardigheid van alle volken, het geloof aan de absolute waarde van het leven, het geloof aan de gelijkwaardigheid van alle individuen, om het even tot welk ras of tot welken eeredienst zij behooren. De beschuldigingsakte tegen de democratie klonk ongeveer als volgt: ‘Gij houdt van het leven, zelfs als gij het in armoede en oneer slijten moet; gij houdt van vrede, terwijl het groot en edel volk waartoe gij behoort, een volk van knechten wordt, in dienst van nietswaardige heeren die hun gezag gestolen hebben; gij kunt vermaak scheppen in een literatuur en een philosophie die geen enkele moreele, intellectueele, sociale, nationale waarde onaangeroerd laten, die geen heiligdom, geen hiërarchie meer erkennen, die alles neerhalen, alles verteren, alles verachtelijk maken, literatuur en philosophie die grootendeels het werk zijn van Joden, vreemdelingen; in uw republiek van Weimar, die ook door hare ware meesters, in het buitenland, veracht wordt en die de plaats ingenomen heeft van een gevreesd Keizerrijk, denkt men aan lichte muziek, aan sexueele moraal, aan Freud en aan nudisme, kortom aan zijn eigen plezier en aan zijn eigen lijf, maar niet aan de edele Duitsche volksgemeenschap, niet aan karakter, wil en heldhaftigheid, die alleen het leven levenswaard kunnen maken; men denkt er ook aan strijd, maar het is klassenstrijd: oorlog in het eigen land en vrede met het buitenland. Duitschland ontwaak! Gij gaat ten gronde onder de leiding van sociaal-democraten die hun ordewoord te Amsterdam, en katholieken die hun ordewoord te Rome halen!’ | |
[pagina 294]
| |
De democratie verdedigde zich stap voor stap. Haar nederlaag ontging zij echter niet, omdat zij, die eens de Oplossing en de Redding was geweest, stilaan de Vergissing en de Leugen werd, in de oogen van millioenen.
Aan de socialisatie der economie heeft de sociaal-democratie, na de instorting van het Keizerrijk, niet durven denken, ook wanneer zij over de noodige macht beschikte om een proefneming te wagen. Hiermede verloochende zij, ten deele, een van haar meest essentieele eischen. De echte sociaal-democraten dachten: het is beter dat de groote organen der Duitsche economie werken dan dat zij, in dit moeilijk oogenblik, aan een misschien doodende proefneming worden onderworpen. De sociaal-democraten die communisten werden of gingen worden, richtten echter van toen af de oogen naar Moskou en zagen weldra in de sociaal-democratie het verraad tegenover de eigen principes dat veel hatelijker was dan het cynisme der reactionnairen. De sociaal-democratie en het katholieke Centrum hebben bittere uren gesleten op de Regeeringsbanken. In het buitenland hebben zij niet veel meer dan beleefde minachting geoogst. In het binnenland waren zij de verraders. Verraders waren zij samen voor de nationalisten, omdat zij het Verdrag van Versailles onderteekend hadden. Verraders waren de sociaal-democraten voor de communisten, omdat zij durfden regeeren zonder dadelijk aan de verwezenlijking der hoofdeischen van hun programma te denken. Tegenover de ellende, de stuurloosheid en de wanhoop die millioenen arbeiders, handelaars, industrieelen, kleine eigenaars en intellectueelen trof, heeft de democratie alleen dit ordewoord gevonden: houdt de republiek van Weimar in stand, tracht u ondanks alles te verstaan met de Staten die den wereldoorlog hebben gewonnen en verschaft een vergoeding aan de werkloozen. Dus: volharden | |
[pagina 295]
| |
in een richting die de eene desillusie na de andere bezorgd had, iedere diepgaande hervorming van welken aard ook, vermijden of uitstellen. Aan het hoofd van Pruisen en van het Duitsche Rijk stonden sociaal-democraten, die eens het ‘Paradijs op Aarde’ beloofd hadden, en Centrum-katholieken, die wonderen hadden verwacht van de internationale verstandhouding. Zij hadden en behielden hun trouwe vrienden, hun oude vrienden. Maar er kwamen geen nieuwe bij, vooral geen jongere. De jongeren hadden reeds andere stemmen vernomen: die van Lenin, die van Hitler.
Hitler, Göbbels en Göring hebben aangetoond, - wij onderzoeken hier hun middelen niet, - hoe een universeel geloof en een algemeene geestdrift de plaats kunnen innemen van universeelen twijfel en algemeene hopeloosheid..., terwijl de graad van economische ellende tóch dezelfde blijft. Zij hebben aangetoond hoe de klacht om den materieelen nood kan veranderen in hoogmoed om zedelijke waarden. In een politieken, economischen, intellectueelen en moreelen toestand die veel van een chaos had, heeft Hitler een nieuw Systeem gebracht, een oplossing voorgesteld voor alle moeilijkheden, een eenvoudige oplossing die voor ieder begrijpelijk en op alle gevallen toepasselijk was, een licht in de duisternis, een houvast in de uitzichtslooze vertwijfeling, een nieuw geloof, een nieuwe reden van bestaan... een Doel. De grondslag van het nieuw Systeem was zeer eenvoudig: het Duitsche volk is een superieur volk; alle Duitschers zijn evenwaardige leden van dat uitverkoren, edel volk; door het feit dat zij leden zijn van de Duitsche volksgemeenschap zijn zij dragers van een waardigheid die den eerbied van allen voor allen motiveert. Het nieuw Systeem gaf een oplossing voor alle moeilijk- | |
[pagina 296]
| |
heden, zegden wij zooeven. Inderdaad, het sloot in zich reeds een sociaal programma dat geen onmiddellijke, concrete uitwerking vergde en van den klassenstrijd een ongerijmdheid maakte: aangezien de werkgever en de werknemer evenwaardige leden zijn van een uitverkoren volk, is de uitbuiting van den werkman door den baas en de haat van den werkman tegenover den baas een aanslag op de natuurlijke gevoelens, die de evenwaardige Duitsche broeders voor elkander moeten hebben. De baas moet goed zijn voor zijn broeder den werkman, en de werkman mag zijn broeder den baas niet haten alleen omdat hij baas is. Het Hitler-systeem reikte ver buiten het kader van een partijpolitiek programma, het bracht een levens- en wereldbeschouwing, zoowaar een metaphysica. Wie eenmaal aan de superieure waarde van het Duitsche volk gelooft, moet ook den strijd aanvaarden om het Recht van die superieure waarde te doen erkennen, in de eerste plaats door diegenen die deze waarde miskennen. Wie deze waarde miskent, doet afbreuk aan de Waarheid, vermits de superioriteit als Waarheid wordt aangenomen en doet ook afbreuk aan het moreel Goede, aan Recht en Rechtvaardigheid, omdat hij de aangenomen moreele waarde niet erkent en onvermijdelijk een stel van rechten en plichten, in verband met die waarde, overtreedt. De democratie huldigde de soevereiniteit en de vrijheid van het individu tegenover den Staat en de gemeenschap. In het nationaal-socialisme werd de volksgemeenschap, waarvan de superioriteit tegenover de overige volken verkondigd werd, doel op zichzelf en het individu slechts werktuig in dienst van de gemeenschap. Mocht men nog eenigen twijfel hebben over de diepte en den omvang der motiveering van de nationaal-socialistische theorie, dan zou het volstaan er op te wijzen dat zij, bij duizenden, de oudste godsdiensten, waar zij in botsing kwamen met de nieuw verkondigde waarheid, uit hun stelling dreef.
| |
[pagina 297]
| |
De statistieken Ga naar voetnoot*) leerden ons dat op 65 millioen Duitschers, de helft ongeveer in staat is om in zijn behoeften te voorzien en dat op deze 32.5 millioen productieve lieden men er 29 millioen telt, d.i. 90 t.h. die individueel minder dan 2.400 mark per jaar verdienen. Duitschland's bevolking is dus in overwegende mate arm. Het staat historisch vast dat de groei van het nationaal-socialisme zich vooral deed voelen naarmate de economische crisis scherper werd. Daaruit ontstond de overtuiging dat de nationaal-socialistische zegepraal slechts mogelijk werd door de verbittering der geproletariseerde middenstanden. Heeft Marx hier gelijk gehaald? Heeft een economisch complex de geboorte van een ideologisch complex bepaald? Naar de theorie van Karl Marx hadden de middenstanden, die door den oorlog en zijn gevolgen geproletariseerd werden, automatisch een proletariërsziel moeten krijgen en in de rangen van het socialisme of het communisme plaats nemen. De practische ervaringen der laatste jaren hebben bewezen, in Duitschland en elders, dat de armoede van de middenstanden hun niet automatisch een marxistische levensbeschouwing bezorgt. Integendeel. Hendrik de Man poogde een niet-marxistische verklaring van het nationaal-socialisme te geven. Hij verwijst naar een freudiaansch opgevat ‘inferioriteitscomplex’: de machtigste behoefte der menschelijke natuur is een behoefte aan waardeering in eigen en andermans oogen; de rationalisatie, de inflatie, de economische wereldcrisis hebben de middenstanden verarmd; hierdoor hebben zij hun vroegeren rang in de maatschappij verloren en is in hen een gevoel van inferioriteit ontstaan dat zij niet willen aanvaarden; zij vinden echter een uitweg en een compensatie voor het ‘inferioriteitscomplex’ waaraan zij lijden: namelijk de collectieve, nationale zelfverheffing. De redeneering die zich dus bij de nationaal-socialistische middenstanden voordeed, vol- | |
[pagina 298]
| |
gens de Man, zou men kunnen samenvatten als volgt: ‘Wij, middenstanden, zijn vervallen, maar ons volk is groot.’ Maar waarom hebben zij, om hun ‘inferioriteitscomplex’ te bestrijden, niet geredeneerd als volgt: ‘Wij, middenstanden, zijn ongelukkig, maar God is almachtig. Hij zal ons lijden vergoeden in het Hiernamaals. Onze armoede is de wil van God. Zij is de waarborg onzer zaligheid.’? Voor een strengen katholiek was het nationaal-socialisme niet de eenige uitweg. Het is overigens opvallend dat het nationaal-socialisme moeilijker doordrong in de katholieke streken van Duitschland dan in Pruisen. Het nationaal-socialisme was echter ook niet onvermijdelijk de eenige uitweg voor niet-katholieke aan een inferioriteitscomplex lijdende middenstanden: Zij waren beroofd van hun bezit in een wereld waarin men vooral iets is door dat wat men bezit. Waarom konden zij niet tot het radicaal marxisme overgaan en met de passie van een nieuwe overtuiging de orde bestrijden, waarin de waarde van den enkeling naar zijn vermogen wordt gemeten? Was het zelfs niet natuurlijk dat de hopeloos verarmden verlangden iets te zijn in de beloofde socialistische wereld waarin men iets is zonder iets te bezitten? De middenstanden zijn echter noch tot het socialisme, noch tot het communisme overgegaan. Het is onmogelijk uit deze opmerkingen niet het besluit te trekken dat een behoefte aan compensatie tegen een inferioriteitscomplex niet automatisch en beslist het nationaal-socialisme moest in het leven roepen. De behoefte aan compenseerende waardeering, waar zij bestond, onderging rechtstreeks den invloed van... een bepaalde wereldbeschouwing, een Systeem, eene Idee. De sociaal-democraten wilden de sociale wetten en de republiek van Weimar beschermen. De communisten wezen op Sowjet-Rusland. Maar de middenstanden hadden sedert lang in de twee vleugels van het marxisme in hoofdzaak de uitsluitende belangstelling gezien voor het lot van één klasse, die van het grauwe proletariaat, als- | |
[pagina 299]
| |
mede het streven van den niet-ontwikkelden en niet-beschaafden minderen man om de soevereine macht in handen te nemen en in zijn voordeel alleen met klassenstrijd-methodes te exploiteeren. De verarmde middenstand heeft ook de oplossing in de christelijke vroomheid niet gezocht omdat hij, evenals alle overige standen trouwens, het sedert lang reeds gewoon was geworden meer de oogen utilitaristisch op de aarde dan mystisch naar den hemel te richten. De moderne tijd is er stellig geen geweest van verzaking van aardsche goederen. Al te dikwijls was in de geschiedenis der laatste jaren gebleken dat de volken niet alleen door hun godsdienst de aardsche moeilijkheden verhinderen of uit den weg ruimen en dat, naast het geloof aan Christus, ook nog een practische levensregel voor aardsche en menschelijke aangelegenheden noodzakelijk was. In de intellectueele en moreele verwarring, die het kenmerk is van onze eeuw, midden de puinhoopen der ingestorte systemen, hebben de Duitsche middenstanden die Idee gevolgd die het best scheen te beantwoorden aan de eeuwige criteria van het Denken, vanouds door de philosophen tot de drievuldigheid van het Ware, het Goede en het Schoone herleid. Beter dan Marx, met zijn klassenstrijd en zijn materialisme, waarin zij alleen de trekken van de dwaling, het onrecht en het leelijke terugvonden, beter dan Christus die te hoog in den hemel verwijlde en te ver van de aarde bleef, in een tijd die, willens of niet, geleerd had hoe het Goede ook door den bril van Bentham, Stuart Mill, Spencer en Nietzsche kan bezien worden, beter dan welken leermeester ook, moesten zij Hitler begrijpen. Hitler, dat was de belangstelling voor het lot van alle standen, ja voor een geheel volk, door de eeuwendurende geschiedenis heen. Hitler herinnerde aan het Germaansche Ras, aan Germaansche grootheid, aan Germaansche deugden. Dàt was voor den doorsnee-Duitscher geen ‘Schwindel’! Dàt was tastbare, van oudsher gekende, in de scholen grondig onderwezen en eeuwige actualiteit! Dàt kon- | |
[pagina 300]
| |
den de middenstanden dadelijk snappen, en niet alléén de middenstanden! De bodem van Hitler's theorie was sedert lang voorbereid. In de verleden eeuw had, met Bismarck, het Staatssocialisme de eerste grondslagen gelegd van hetgeen eens nationaal-socialisme kon worden. Het geloof door dik en dun in de hooge beteekenis van het Duitsche volk voor de wereldcultuur was reeds oud. Het antisemitisme was nog ouder. Wat Hitler zei over het kapitalisme en over de anarchische liberale economie had het volk reeds geleerd uit de marxistische geschriften. Met oude steenen bouwde Hitler een nieuw kasteel waarin de Duitscher zich des te gemakkelijker thuis kon voelen omdat hij er de vroegere, bekende en vertrouwde steenen in terugvond. Naast het Ware over het Germaansche ras, over het Germaansch verleden, over de Germaansche waarde, was licht het moreel element in Hitler's systeem te ontwaren. En hier hielpen het verleden en de traditie weer buitengewoon: De romantische vereering voor den moed van den Germaanschen Krijger, populair geworden sedert de verspreiding van het Nibelungenlied en sedert Wagner's Ringtetralogie, de militaire roem, de Nietzscheaansche scholing met de helden- en machtsmoraal die alle week pacifisme afwees, bespaarden de nationaal-socialistische theorie alle voorbereidend werk. En terwijl hij op de reeds vanzelfsprekend geworden heldenvereering nadruk legde, stootte Hitler ook de vrienden van het utilitaristisch Goede niet af. Sprak hij niet van Duitsche macht en denkt de moderne mensch, wanneer hij van macht hoort, niet dadelijk aan rijkdom en economische macht? Ten slotte was het Schoone niet vergeten. Was het niet aanwezig in de perfect uitgevoerde parades, in de militaire liederen, in het beeld van den jongen Siegfried met het onoverwinnelijk zwaard, oertypus van al wat Germanië aan frissche mannenkracht wil vertegenwoordigen? De Hitler-Idee was ook rechtstreeks troostend voor de families die meer dan twee millioen zonen aan het vaderland geofferd hadden, van 1914 tot 1918. Het marxisme | |
[pagina 301]
| |
had in de dooden van den wereldoorlog slechts beklagenswaardige slachtoffers van misdadig militarisme en dom imperialisme gezien, arme dutsen. Voor Hitler waren zij hoogstaande Duitsche helden, gevallen voor de edelste zaak: de verdediging van het superieure Duitsche volk.
Het is duidelijk: De verarmde middenstanden hebben zich niet over hun ellende getroost met om het even welk begoochelend leugenachtig betoog. Zij hebben naar Hitler geluisterd omdat hetgeen hij zei precies het tegenovergestelde van dwaling en leugen scheen te zijn: alles, van af zijn beschuldigingsakte tegen het buitenland, dat het Verdrag van Versailles opgelegd had, en tegen de binnenlandsche democratie en haar grondwet van Weimar, tot aan de verheerlijking van het Germaansche Ras en het antisemitisme, was voor hen een goed sluitende, geestelijke constructie. Hitler zegevierde op het oogenblik dat de massa volstrekt aan alles was gaan twijfelen en veel meer een nieuw geloof, een nieuwe levensleiding, dan brood noodig had. Hij heeft het Duitsche volk materieel niet rijker gemaakt, maar hij heeft den geest van het Duitsche volk bevredigd. Tusschen 5 Maart en 12 November 1933 had de Duitsche bevolking ruim de gelegenheid om in te zien dat Hitler haar inkomsten niet vermeerderd had. En toch steeg het stemmenpercentage, dat nog geen 50 t.h. bedroeg op 5 Maart, tot bijna 100 t.h. op 12 November. Voor de tweede maal, in den loop van vijftien jaar, heeft Duitschland een revolutie doorgemaakt die in de eerste plaats beheerscht werd, niet door economische verhoudingen of inferioriteitscomplexen, maar door Ideeën. De economische crisis speelde slechts een rol in de mate waarin zij diende om aan te toonen dat de democratie een vergissing was die niets had voorzien en niets kon oplossen. Zij diende om eene Idee te ruïneeren. Toen de geruïneerde Idee moest vervangen worden door een andere, stemde de | |
[pagina 302]
| |
meerderheid van het volk in met die Idee die het best haar geest bevredigde. Het nationaal-socialisme is in den Geest geboren en kan alleen in den Geest overwonnen worden, namelijk wanneer bewezen wordt dat het in de dagelijksche, feitelijke toepassing, tot miskenning en verminking voert van de waarden zelf waarop en waarom het gebouwd is en dienvolgens op dwaling en onheil uitloopt.
Max Lamberty |
|