Forum. Jaargang 3
(1934)– [tijdschrift] Forum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Conscience-ParadeIeder weet dat Conscience zich ook negatief heeft beroemd gemaakt daar hij in zijn geschriften ‘nooit een maagd heeft doen blozen’. Zooals meer voorkomt bestaat in die historische overlevering een zekere onduidelijkheid want de traditie zegt niet of Conscience er niet in slaagde, spijts herhaalde pogingen, ofwel dat hij er zich heeft op toegelegd dit negatief resultaat te bekomen. Wat er ook van zij, de Vlaamsche romanciers die het wel op de maagden gemunt hebben, kregen op 3 December van de leden der Kon. Vlaamsche Academie een afstraffing zoo kordaat en zoo volledig dat men met gerust gemoed de komende romans dier verdorvelingen aan meisjes in uniform zal mogen in handen geven. Vijf Academieleden, nadrukkelijk aldus aangemeld door Teirlinck, hebben Conscience herdacht te midden van schilderijen en draperies die u van meet af deden begrijpen dat het geen lolletje ging zijn. Het werd inderdaad imposant. Iedereen was er: heel de koninklijke familie, alleen de prinsen Boudewijn en Charlotje waren thuis gebleven en lazen Bavo en Lieveken. De Aartsbisschop en de Bisschoppen der Vlaamsche bisdommen hielden deze lieve kleinen gezelschap en overlegden in welk Wonderjaar zij een eersten blijk van belangstelling voor het Vlaamsche intellectueel leven zouden geven. Zooals het past werden de afwezigen fel toegejuicht. De jonge generatie die met schuine blikken van jaloezie de Academische sprekers in het oog hield, moest bekennen dat die heeren hun best gedaan hebben. De een was even grijs als beminnelijk, een ander had koelbloedig de laatste bladzijden van De Bock's uitstekende biographie van Conscience afgeschreven mits bijvoeging van enkele persoonlijke tremolos, alleen met Timmermans was wat bijzonders gebeurd: het avontuur van Marlene te Hollywood, hij is bedorven. Volle tien minuten duurde het eer een blinde kon hooren wie er aan het woord was. Toen Felix eindelijk het woord savooien had uitgebracht viel zijn academische waardigheid weg en hij sprak verder moedig over het buitenste vel, over proper voeten enz. De omgang met de geleerde bollen der Academie heeft hem stilaan eerbied doen krijgen voor de wijsbegeerte die hij in Pallieter zoo openhartig en sympathiek omschreef als ‘een scheet in een vogelenkooi’. Hij sloot dan ook zijn rede met de krachtige woorden: Conscience leerde zijn volk lezen (wat we reeds vermoedden) wezen en zijn. Spuiters beweren dat hij ‘wiezen’ gezegd heeft maar dat zullen we in de Verslagen kunnen nagaan. Vermeylen meende dat we te slim zijn geworden. Destijds heeft hij more brains gevraagd en nu we ons best hebben gedaan is die dwarskijker weer niet tevreden. Hij was zoowat de eenige van het | |
[pagina 85]
| |
kwintet die iets te vertellen had en de zaal die den indruk kreeg waar voor haar geld te ontvangen, dankte hem zeer luidruchtig. Zij was hem dankbaar toen hij beleefd zei dat Conscience niet meer te lezen valt, dat de compositie van zijn Leeuw alles behalve een model is, enz. Maar Vermeylen kent zijn manieren, alleen was hij niet fair tegenover zijn collega's. Geen enkel had durven allusies maken op zijn nachtelijke studielabeur met Houten Klara, de Loteling of Baas Gansendonck. Er werd gedaan of al die boeken tot de dagelijksche lectuur van die heeren behoorden. We waren die conventie al gewend toen Vermeylen de waarheid uitbracht en zei dat hij met het oog op zijn lezing nog eens den Vlaamschen Leeuw had ‘doorgebladerd’. Teirlinck speelde den hoogsten troef uit. Met magische middelen maakte hij Conscience voelbaar. Conscience was niet dood, hij was onder ons, hij kon - wat een vooruitzicht! - vlak naast u zitten, naast prinses Astrid of naast Lippens. Het werd bepaald onbehaaglijk. Met volkomen ongeloof maar met volmaakt meesterschap over de kunst van rhetorijcke sloot Teirlinck de vergadering. Aangezien Conscience na deze zitting wel definitief den hoek om was, kon men onmogelijk ‘leve Conscience’ roepen. Daarom riepen we allen éénborstig ‘leve de Koning’. Bij het uitgaan weerklonk ergens het Academielied:
In de Vlaamsche Academie heeft iedereen
genie
Van M(ar)ie (Elisabeth) Belpaire tot
Vercouillie.
Tot de juiste waardeering van Conscience heeft deze goed geregisseerde zitting weinig bijgedragen. Niemand had den moed hem te herkennen als een historische figuur. Men laat hypocriet de legende voortbestaan dat hij nog door volwassenen zou gelezen worden, terwijl sprekers en toehoorders Conscience niets dan een verteederde dankbaarheid toedragen om wat hij in hun jeugd heeft beteekend. In oogenblikken van oprechtheid bekennen zij dat zij sedert hun laatste korte broek, - het habit de cour uitgezonderd, - geen letter van Conscience hebben gelezen. Die gezellige hypocrisie zou niet bedroevend zijn had zich niet officieel het idee vastgeankerd dat een echt romanschrijver, naar het voorbeeld van Conscience, leesbaar moet zijn voor iedereen. Hij wordt uitgespeeld tegen den volwassen roman omwege zijn zoogezegde onschadelijkheid. Nu de eeuwigheid van hem heeft bezit genomen, nu hij geclasseerd is bij de vaderlandsche glories, is iedereen tevreden en gerust gesteld. Men hoeft hem niet meer te lezen, hij is classiek. Maar toch zal het nog lang duren eer men in Vlaanderen den afstand zal overbruggen tusschen een roman op suikerwater zooals Conscience dien schreef en een roman ‘avec toutes ses dents’ zooals wij dien wenschen. G. | |
[pagina 86]
| |
Hollywood en de Koninklijke Vlaamsche AcademieProf. Dr. E. Blanquaert had reeds in de gramofoonplaat een waardevol hulpmiddel erkend voor de linguistische studie. Herman Teirlinck is nog een stap verder gegaan: gramofoonplaat en film moeten thans aangewend worden om van onze academieleden, onder wie ook enkele belangrijke schrijvers versukkeld zijn, levende herinneringen aan het nageslacht na te laten. De bedoeling is dus niet om met deze academische gramofoonplaten en films de linguistische studie van Prof. Blanquaert te bevorderen. Alle jonge meisjes droomen ervan naar Hollywood te gaan. De vraag mag thans worden gesteld: de heeren van de Academie, Mej. Belpaire niet te na gesproken, met haar? ‘Denk eens dat wij zouden hebben op een fonoplaat: Gezelle gevende een les, Hugo Verriest sprekende een redevoering; op een film: Gezelle wandelende in zijn tuin, Karel van de Woestijne aan zee’ moet Herman Teirlinck in een interview hebben verklaard. En verder ging het over ‘overbrugging tusschen heden en toekomst’ en ‘nadering tot het echte leven, want we gaan naar een toekomst welke steeds losser zal zijn van het geschreven woord.’ Ja, waarom zou men moeten behooren tot de puriteinen, die in perfecte afgetrokkenheid alleen met den geest en de schoonheid omgaan, die uit geschriften te lezen valt? Ik ken verstandige personen, die het portret van Stendhal, Nietzsche, Pascal als dat van beminde familieleden bewaren en niet zonder eenige ontroering den wandelstok met den gouden knop van Balzac zouden hanteeren. Maar het bij voorbaat kauwen van de studiespijzen ten behoeve van de komende geslachten, het systematisch voorbereiden en classeeren van ontroerend materiaal door een geconstitueerd lichaam als de Koninklijke Vlaamsche Academie lijkt ons een angstwekkend flirteeren met Hollywood toe. Wat zijn immers eenige der vele keerzijden? Men kan er een zekere Uilenspiegelsche vreugde in vinden zich voor den geest te roepen, dat de Amaten Joos en tutti quanti, die er belang bij hebben zooals de Janssens' en de Sermons', zoo spoedig mogelijk definitief onbekende academieleden te worden, over eenige jaren, daar in de toekomst, dezelfde redevoeringen zullen staan uit te spreken en dezelfde gebaren zullen staan te doen, die ons nu reeds zoo amuseeren. Elk euvel wordt toch een deugd, als men het maar uit het vroolijke standpunt bekijkt. Bovendien zal de tijd wel doen, wat de Academie, bezorgd om de politieke partijen in haar schoot savant te doseeren, heeft nagelaten: hij zal schiften en de overbrugging tusschen verleden en toekomst weer voor een goed deel opblazen. Er bestaat echter een pijnlijke keerzijde. Hugo Verriest was een vernuftig acteur. Men kan zich voorstellen hoe hij een behoorlijk filmpje zou hebben gespeeld en zelfs in zijn ‘krankenzetel’ een co- | |
[pagina 87]
| |
quette redevoering voor de micro zou hebben afgestoken. Doch Gezelle. Doch Karel van de Woestijne. Kan men aannemen, dat zij niet als bloode slachtoffers voor de opnemingsapparaten van Hollywood zouden hebben gestaan, verminkt in hun spontaniteit en natuurlijkheid? Tusschen den schrijver, die er in toestemt voor de publieke schare een show van zijn intimiteit te houden en den mensch, die al schrijvende zich geeft en verbergt terzelfdertijd, gaapt dezelfde kloof als tusschen den ijdeltuit en den fiere. Gezelle en Van de Woestijne geloofden nog aan het geschreven woord, waarin zij hun eigen leven volledig inschakelden. Men kan het nut van de publiciteit, de volksliefde, de populariteit precies naar waarde schatten en daarom juist de methoden van Hollywood aan de filmsterren overlaten. Uit tal van activiteiten en tendenzen van de Koninklijke Vlaamsche Academie, - de Conscience-viering, het verzamelen van filmen gramofoondocumenten met medewerking van de toekomstige beroemdheden uit de Academie, het plan om de Vlaamsche Academie naar Brussel over te brengen, - spreekt allereerst en in hoofdzaak het verlangen om naar buiten indruk te maken. Al die ijver en inspanning, ook bij diegenen die ons waarlijk lief zijn, moeten dienen om een oplossing te vinden voor een probleem, waarbij de cultuur wel betrokken wordt, maar dat slechts op wat prestige meer of min neerkomt. Alsof er voor den schrijver een ander prestige het najagen waard was, dan dat van een levend vers te schrijven of zichzelf en den mensch te ontdekken in een goed boek.
M.R. | |
Verlos mij van mijne vrienden, heer, met mijne vijanden kom ik wel klaarHet minderwaardige boek van den heer Jozef Muls, ‘Deze tijd. Beschouwingen over Volk en Cultuur’, werd door Marnix Gijsen, Lode Zielens en mij krachtig afgewezen en nu neemt conservator Cornette in De Gids dat werk van zijn collega tegen ons in bescherming. Wij drieën hadden verwacht dat schrijver schuldbewust zou gezwegen hebben en waardig revanche genomen met een volgend boek, dat ons een welkome gelegenheid zou geweest zijn om onze hartelijke sympathie en waardeering uit te spreken, maar de heer Muls heeft eene kinderachtige verbolgenheid openbaar gemaakt, die bewijst dat hij van zin is voort te blijven knoeien op dat ‘peil’ en tegen mij heeft hij zelfs een klacht ingediend bij leden van den beheerraad van het N.I.R.! Nadat ik getracht had de waarde van zijn boek aan te geven, heeft hij door dit gebaar de maat van zijne zielegrootheid opgegeven en aller oprecht medelijden gaande gemaakt. De heer Cornette is veel te verstandig om zich te vergissen omtrent de waarde van dat werk; hij is te vriendelijk om onze harde woorden te durven nazeggen en hij heeft genoeg geesteslenigheid om | |
[pagina 88]
| |
tegelijk ons en den heer Muls gelijk te geven, op een wijze die den heer Muls zal troosten en zijne wonden balsemen. Alle anderen voelen dat zijne verdediging voor den heer Muls vernietigender is dan onze man en paard noemende kritiek, maar de heer Muls zal er blij mee zijn en dat is het voornaamste. Het is jammer, schrijft de heer Cornette ongeveer, dat het boek niet in 1890 verschenen is, want toen nam men met zooiets nog genoegen. Ten tweede, schrijft hij, is het boek zeker niet goed, maar de heer Muls is een zeer goed redacteur van ‘Vlaamsche Arbeid’ geweest. Ten derde bevat het boek heel wat minder en heel wat anders dan de titel belooft, maar dat bewijst dat de auteur ‘nieuwsgierig’ en ‘belangstellend’ is. Ten vierde is de studie over Proust een ‘vulgariseerend vlugschrift’ maar er staan ‘sommige opmerkingen’ in waarvan ik houd. Ten vijfde is het opstel over den Ontwikkelingsgang der Beschaving slechts een résumé van een dik Duitsch boek, maar het is een ‘vrij duidelijk’ résumé. Ten zesde dateert het opstel over onze letterkunde, in dit in 1933 verschijnend boek, uit de jaren 1918-1920. En ten zevende vind ik dat Muls beter over de schoonheid van de Kempen kan schrijven dan over onze letterkunde. Ziedaar de verdediging van conservator Cornette. Ik heb er niets aan toe te voegen dan dat ik den heer Muls op verre na niet zoo gekleineerd heb en bespot; maar de heer Muls zal het niet voelen en dus geen brief naar De Gids schrijven om A. Cornette door zijn ‘baas’ op de vingers te doen tikken.
G.W. |
|