nogal wat forensen, zou ik zoo denken.’ Zegt Campert
dus onder medepoëten eerst ‘Leidschendam’ en daarna ‘maan’, dan associeert het
gezelschap forensen met maneschijn, misschien wel kaalhoofdige, dikke, gezapige
forensen met een ijle, poeierende, magische maneschijn (uw
schedelveld is koeler maan), zoodat het in lachen uitbarst of, als de
omstandigheden zulks niet gedoogen, glimlacht... Een groot dichter (dit vergeet
Campert in zijn critiek) zou bovendien in staat zijn, de belachelijkheid van
Leidschendam volkomen weg te ademen door gloednieuwe associaties te scheppen,
zooals Nijhoff het destijds deed met ‘Sas’ en ‘Sluis’ en Buning met ‘Katrijp’
en ‘Hargen’; men moet het station der E.S.M. en de forensen wegademen, daarop
komt het aan, dat is pas je reine magie; Campert's voorkeur voor Amsterdam is
zelfs in dit licht bezien al erg burgerlijk! In ieder geval, zoo bijzonder
ondoorgrondelijk is de geheimzinnige aantrekkingskracht van Amsterdam in deze
toevallige combinatie geenszins.
Ik beweer allerminst, dat mijn verklaring de juiste is; er zijn zeker
tien andere mogelijk. Ik beweer nog minder, dat ik, door het ‘ondoorgrondelijke
wonder’ van den voortijdig geïmponeerden Campert te verklaren, het mysterie uit
het leven wegneem. Ik beweer alleen, dat juist dit soort gegoochel met
wonderen, magieën en andere spokerijen het werkelijk wonder der poëzie (ik wil
dat woord ook wel eens gebruiken) in discrediet brengt bij iedereen, die niet
van zins is, bij Leidschendam plotseling zijn verstand in te schakelen, nadat
hij het eerst bij Amsterdam had uitgeschakeld. Ik beweer voorts, dat alle
wonderen, die men afficheert à la Campert, van de ‘poésie pure’ tot Beauraing,
‘Amsterdamsche’ wonderen zijn. Laten wij de zaak nog eens scherp stellen: wij
hebben niets tegen de onverklaarbaarheid van Amsterdam, maar wij eischen dan
ook het mysterierecht op voor Leidschendam, Appingedam, Monnikendam, Volendam,
Schiedam... ja zelfs voor Rotterdam, en dat zegt wat! Boven
Rotterdam stijgt de maan: is dat ‘onvoorwaardelijk schoon’, Campert, ja of
neen? En Boven Edam...?
Maar neen, hier zouden wij liever informaties nemen bij
Willem Elsschot; en bovendien, de onverklaarbaarheid van
het kaasmysterie voor de kaashandelaren, die er wellicht belang bij hebben, is
een geheel nieuw thema.
M.t.B.