van het harde leven, dat niet enkel
schoonheid is. De hardheid is vaak als droomloos of liefdeloos verstaan.
Voordat de nieuwe zakelijkheid een modewoord was geworden en epigonen had
gekweekt, was haar werk in wezen, zooals het nu in de laatste jaren niet
anders, maar wel breeder en rijper van dracht is geworden.
Die het droomloos noemen, kennen droom alleen op de wijze der oude,
fijne, vervluchtigende teederheid van Thijs Maris; droom als een romantische
nevel-ontwikkeling of als een zacht en zoet kleuren van stemmingen. Die het
harde misprijzen, proeven de schilderkunst als bestond deze uitsluitend uit
weeke overrijpe peren. Het tandeloos gebit van het weeke gevoelsorganisme
schuwt harder kost.
Het is mogelijk van een stil, voornaam en eenvoudig stilleven van
Fantin Latour te houden en de wereld van eerbiedige aandacht en teeder gevoel
daarin te erkennen als een kostbaar goed der edele schoonheid en tevens te
beseffen, dat het ruwer, krachtiger en minder fijne, zeer onvolmaakte zeggen en
noemen van de dingen van nu, in een anderen tijd van harder en wreeder lessen,
toch de liefde tot het leven en tot de dingen van het leven, onversierd,
onopgesmukt, helder en oprecht en met onuitgesproken maar niettemin
uitstralende warmte geeft. Het leven der menschen dat Charley Toorop schildert
is geen beschut kamerleven meer. Het is het leven der menschen van de steden en
van het land; er is altijd een groote ruimte om haar figuren en in haar
menschbeelden. Ook als de beschuttende wanden der kamers om hen heen zijn, dan
is het vertrek toch nooit meer dan de beschutting maar niet het verzadigd
vertrouwd interieur. Zij schildert geen binnenhuizen. De stillevens, die van
tijd tot tijd de menschbeelden onderbreken, zijn de noodwendige rustpunten in
die reeksen. Dan komt soms een gloeien van kleur naar voren en een vastheid van
vormen, zooals in een der laatste vruchtenstillevens op een spiegelend vlak.
Een brand van zien, waarin de vlam herkenbaar is van den mensch, waar de
werkelijkheid niet droomloos doorheen gaat.