't Fonteintje. Jaargang 2(1922-1923)– [tijdschrift] Fonteintje, 't– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [Nummer 1] Urbain van de Voorde. Vier sonnetten. I. ‘Waarom deze ernst, dit denken, steeds zwaarmoedig? Uw ziel is als vol avond, grauw en moe. Verkwikt ook U de zon niet, blijde en goedig? en meer dan 't licht, lacht U mijn lach niet toe?’ - Zoo spreekt uw blik, terwijl gij trotsch en moedig 't Noodlot verwint, al weet gij zelf niet hoe. Ik, op 't zelfde uur, zie droef verleên en, bloedig, avonds aan zee, vanwaar 'k naar U kwam toe. [pagina 2] [p. 2] 'k Werd als die zee, kind, droef om wat vergaat er; in veel orkanen werd ze groot en zout - Aan de oppervlakte is lach wel en geklater en blij geschitter van rein zonnegoud; maar hoor de domling van het volste water van diep en ver, - kind, die is moê en oud. II. De oude angst voor 't leven schijnt me nu ver weg en 't schrijnen van den lust, als 't zomerbranden deze' avond van November - gelaten leg 'k mijn spijt te rust in d'ijlen vreê der landen... Wel zal wat ik ooit denk en doe en zeg ontredderd eens voor Stof en Noodlot stranden. Niets dan blind leven is alom voorhanden met nauw een ster hoog boven d'aardschen weg. Toch is die stille schijn genoeg om 't leven, zelfs in 't droef rijk van herfst en barren plicht, te aanschouwe', in d'afglans van het eeuwig Schoon; zoo is 't genoeg, dat een lief beeld me omzweve om vrij te zijn van werelds kwaal en hoon en niets dan ziel, te staan in boordloos licht. [pagina 3] [p. 3] III. Geeft de oude wereld niet gereed genot, biedt 't Leven niet gezond en mooi bekoren? Mijn lijflijk lief bewegen en begloren 't Rythme der Aarde en iets der ziel van God! En toch doorpeil ik in den nacht van 't Lot den zin van 't Onbekende en 't Ongeboren - In 't aardsch bestaan is iets dat schamper spot wijl 't mooiste lief eens redloos gaat verloren! Ach! onbevredigd keert mijn geest zich af van 't heil dat de aarde en soms een kind der menschen ruimschoots besteên van d'oorsprong tot aan 't graf... De ziel ontkent de rozen die verslensen en wil in de uren van haar diepste wenschen wat is gestaltloos, duurzaam en verre-af. IV. Ik had voor U mijn hart en denken veil. Gij hebt mijn droom versmaad voor roes en leven: - gij wist 't bestaan, kind, niet vergeefsch en ijl voor wie 't niet vult met hooger zielestreven. [pagina 4] [p. 4] 'k Heb U omvat, wel meenge zaalge wijl... Gij gingt, als bang voor mijn ziels-innig beven. - En ik bleef denken, denken aan uw heil toen gij reeds diep in weelde en dans gingt zweven. Ik had voor U mijn harte veil, en denken. Maar 'k hoor nu 't Leven dat berispend mort - 'k Herdenk mijn droom, - doch volg al hòòger wenken: voor lang verdriet is 't aardsch bestaan te kort en heul zal nooit het tijdelijke schenken, als 't aan geloof aan 't eeuwig Doel ons schort! Vorige Volgende