Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 4
(1954)– [tijdschrift] Folium– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Bewaren of liquiderenBeschouwingen van een bibliophielNaar aanleiding van het opstel ‘Bibliophilie’ in Folium II, p. 65-72 hebben de redactie verschillende brieven bereikt. Twee ervan behelsden de vraag, of wij niet eens iets wilden schrijven over de uiteindelijke bestemming der particuliere verzamelingen. Daar de redactie uiteraard een misschien wat eenzijdige visie op dat onderwerp heeft, heeft zij gemeend de beantwoording dezer vraag aan een verzamelaar te moeten toevertrouwen. Wij zijn de schrijver dankbaar, dat hij zich hiertoe bereid heeft gevonden. Een verzamelaar voelt zich voor zijn verzameling verantwoordelijk. Op leeftijd gekomen zal hij zich dan ook wel eens afvragen, wat er met zijn verzameling moet gebeuren, als hij er niet meer is. Over dit probleem heb ik lang nagedacht, en nadat de redacteur van Folium mij gevraagd had mijn gedachten op schrift te stellen, heb ik er eerst met anderen - verzamelaars, bibliothecarissen, antiquaren - over gesproken. Het resultaat van deze gesprekken en overwegingen deel ik hier gaarne mede. Moge menig verzamelaar er nut en geruststelling uit putten! Om te beginnen is mij bij verschillende gesprekken gebleken, dat men een onderscheid dient te maken tussen meer wetenschappelijk georiënteerde bibliotheken en bibliophiele verzamelingen. Een andere kwestie, die ieder van tevoren voor zichzelf dient op te lossen, is deze: welk doel wil de verzamelaar met zijn bezit bereiken, nadat hij zelf van zijn verzameling door verandering van belangstelling, door tijdgebrek, door ouderdom, ziekte of dood er niet meer van kan profiteren: streeft hij een zuiver cultureel doel na of is hem daarnaast of vooral aan economische doelmatigheid gelegen? Met andere woorden: wil hij van zijn verzameling een culturele of ook of vooral een financiële belegging maken? Het ideale geval lijkt mij dan gegeven, als er een erfgenaam is, die het wetenschappelijk werk van de verzamelaar zal voortzetten, of die er dezelfde bibliophiele belangstelling op na houdt. Dan is immers geen probleem aanwezig. In de praktijk zijn zulke gevallen uiterst zeldzaam, en vaak kan om zuiver practische redenen ook dan niet alles blijven zoals het is. Wij wonen b.v. nu nog in een groot huis, waar meerdere kamers voor de bibliotheek gereserveerd zijn. Onze kinderen zullen in flatwoningen terecht- | |
[pagina 190]
| |
komen, waar met moeite een enkele muur voor de boeken kan worden uitgespaard. Zijn de gestelde ideale omstandigheden niet aanwezig, dan zal de verzamelaar zich met de gedachte vertrouwd moeten maken, dat zijn verzameling van eigenaar zal veranderen. Nu komt men voor het - naar mij in vele gesprekken gebleken is, uiterst moeilijke, zelfs penibele - vraagstuk te staan: als geheel bewaren of liquideren. Indien een verzamelaar erin geslaagd is, in de loop van een leven een wetenschappelijke bibliotheek te vormen, die een bepaalde tak van wetenschap goed representeert, dan zijn er enkele gezichtspunten, die het op het eerste gezicht zouden laten betreuren, dat dit geheel weer uit elkaar gaat. Dat is dan ook de jammerkreet, die men telkens weer te horen krijgt, als een goede wetenschappelijke bibliotheek onder de hamer komt. Mijns inziens is dit de uitdrukking van een onberedeneerde sentimentaliteit. Ten eerste zal voor deze kreet geen oren hebben wie zelf verzamelt. Want hoe anders zou men zijn eigen verzameling kunnen aanvullen, dan door aanwinsten uit andere bibliotheken, die geliquideerd worden. Maar ook wie een dergelijke egoïstische belangstelling niet heeft, kan er weinige gezonde redenen voor aanvoeren, dat een bibliotheek in haar geheel bewaard moet blijven. Wie heeft er practisch iets aan? Een openbare bibliotheek? Verschillende bibliothecarissen hebben mij gezegd, dat hun met het aanbod van dergelijke verzamelingen bijna nooit een genoegen wordt bereid. Een wetenschappelijke bibliotheek van enige omvang immers bezit met veel waarschijnlijkheid het grootste gedeelte der nagelaten boeken. Van de rest is over het algemeen veel verouderd of om andere redenen niet begerenswaardig. Gewoonlijk blijft dus slechts een klein deel van de oorspronkelijke verzameling over, dat voor een openbare bibliotheek een werkelijke aanwinst zou betekenen. Een dergelijke situatie ontstaat ook, wanneer men zou pogen de bibliotheek van een geleerde aan b.v. een jongere vakgenoot over te doen. Alleen komen er dan nog verschillende andere gezichtspunten bij, die de transactie niet aanbevelenswaardig maken, vooral het boven al genoemde ruimteprobleem, waarmee deze en de volgende generaties hebben te rekenen. Overeenkomstig de samenstelling van mijn eigen verzameling heeft mij vooral de vraag beziggehouden, wat met een bibliophiele verzameling geschieden moet. Hier lijkt mij de zaak reeds | |
[pagina 191]
| |
principieel geheel anders te liggen. Een bibliophiele collectie is veel minder naar algemene maatstaven opgebouwd dan een wetenschappelijke bibliotheek. Een geleerde heeft een vastomlijnd, objectief duidelijk omgrensd verzamelgebied, waarbij richting en grenzen door de zaak zelve worden vastgesteld, veel meer in ieder geval dan door de persoon. Een bibliophiele verzameling daarentegen is het meest persoonlijke bezit, dat men zich maar kan voorstellen. Zij is - zoals elke goede verzameling - een organisch geheel, een stuk leven, maar bovendien is zij een stuk leven van de verzamelaar. Zij is de weerspiegeling van zijn smaak en van al zijn veranderingen in de loop der jaren; zij is de neerslag van zijn geestelijke en aesthetische ontwikkeling. Een bibliophiele verzameling is, zoals gezegd, een deel van het leven van de bibliophiel, die haar vormde. En als hij - om welke redenen ook - niet meer in staat is het leven met zijn bibliotheek voort te zetten, dan moet hij of moeten zijn erven zich ervan bewust zijn, dat men organisch leven niet kan conserveren. Niet alleen in een openbare bibliotheek, maar in de regel ook in de hand van een andere verzamelaar blijft de bibliophiele verzameling een dood ding. Zij kan pas weer tot leven komen, indien haar bestanddelen tot levende cellen van een ander levend organisme worden gemaakt, indien een verzamelaar een enkel boek of een bepaalde groep als organisch bestanddeel in zijn verzameling weet in te voegen. In de meeste gevallen is voor het echt bibliophiele boek de openbare bibliotheek niet veel meer dan een begraafplaats. In het eerste nummer van Folium (I, p. 1-5) werd een redevoering afgedrukt, die Prof. Mr. H. de la Fontaine Verwey, bibliothecaris der Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, in 1950 heeft gehouden en waarin hij met bewonderenswaardige objectiviteit een lans heeft gebroken voor het particuliere boekenbezit en voor het ‘intiem contact met het boek’. ‘Het boek als persoonlijk bezit is eigenlijk pas een verovering van de Renaissance. Zal die verovering weer te loor gaan?’ En in het derde nummer van de eerste jaargang van Folium vindt men de noodkreet van een collega-verzamelaar: ‘Het heeft mij dikwijls bevreemd, hoe velen, die hun levensvreugde voor een deel geput hadden uit het verzamelen, tegen de tijd dat hun verzameling - in de zin van de handeling van het bijeenbrengen - ten einde liep, hun medemenschen voor immer de pas meenden te moeten afsnijden naar die zelfde bron van vreugde. Door de schenking of de verkoop | |
[pagina 192]
| |
aan een openbaar mausoleum lieten zij hun alleen de gelegenheid na de verkwikkende wateren uit die bron op voorgeschreven uur en in willekeurige doseering te proeven.’ Dit is iedere verzamelaar uit het hart gegrepen. Het bibliophiele boek, oud of nieuw: een eerste druk van Vondel's ‘Palamedes,’ van Stendhal ‘Rouge et Noir’, van Rilke, de ‘Hand and Soul’ van de Heuvelpers, of wat dan ook, leeft alleen door en in de hand van de verzamelaar. Stempel en etiket der openbare bibliotheek werken hier als dolk en vergif: wat voordien in vrijheid leefde en vreugde schonk, is nu voorgoed dood. Het moderne bibliophiele boek, de voortbrengselen van Kelmscott, Doves en Ashendene Press, van de Bremer Presse, de Zilverdistel of Kunera Pers, is werkelijk niet uit snobisme in zeer kleine getallen gemaakt. Deze boeken zijn - en wel ieder exemplaar afzonderlijk - werkstukken, waaraan de grootst mogelijke zorg bij het ontwerpen, voorbereiden en uitvoeren werd besteed, een zorg, die aan een grote oplage nooit besteed kan worden. Daar komt bij, dat de makers zich er zeer duidelijk van bewust waren, dat slechts een zeer klein aantal mensen bestaat, dat voor inhoud én vorm, en vooral voor hun combinatie verwerkelijkt in het geslaagde product die resonans zou opbrengen, die de makers meenden te moeten verwachten. Deze boeken zijn bewust voor weinigen gemaakt. Zij behoren in hun handen te blijven. Zij zijn bewust voor ‘liefhebbers’ gemaakt, voor verzamelaars, die de van de liefhebber verwachte genegenheid en toewijding kunnen opbrengen. Zij alleen zouden - dat was de bedoeling van de goede private presses in alle landen - met deze boeken mogen omgaan. Nu mag het zijn nut hebben, dat exemplaren van deze boeken ook in openbare bibliotheken aanwezig zijn, b.v. als studiemateriaal voor de wetenschappelijke bestudering van hun bronnen, ontwikkeling en invloed, maar hun eigenlijk doel bereiken zij alleen in de hand, in de levendige hand van een bibliophiel; hun eigenlijke plaats is die van een organisch deel van een verzameling, die het levend bezit niet alleen, maar een deel van het leven van een verzamelaar is. In het laatste jaar is veel gesproken en geschreven over het Boekmuseum. De stichting van een boekmuseum is een goed idee. Het kan op den duur een belangrijke taak vervullen. Daarvoor is echter nodig, dat men zich terdege bewust is van taak en grenzen van een museum. Indien het Boekmuseum zou optreden als een nieuwe mededinger der grote bibliotheken, om alles wat fraai en | |
[pagina 193]
| |
zeldzaam en kostbaar is tot zich te trekken, zou het gevaar lopen zijn taak voorbij te streven en zijn natuurlijke grenzen te overschrijden. Een museum heeft tot taak te bewaren en algemeen toegankelijk te maken alles wat in enig opzicht als document of als monument ooit representatief zou kunnen worden geacht. Ruimer kan de taak van een museum nauwelijks worden omschreven. Daarnaar behoort mijns inziens in een museum te worden opgenomen alles wat uniek is en voor ondergang bewaard moet blijven: de eerste locomotief, de meesterwerken van Rembrandt, het dagboek van Montaigne. Of boeken - uiteraard niet uniek - in een museum thuishoren, is een enigszins netelige kwestie. Daar is ten eerste de competentievraag. Van geval tot geval zou moeten worden uitgemaakt of een boek dient te worden geplaatst in een wetenschappelijke bibliotheek (die naar volledigheid zal streven), in een typographische vakbibliotheek (die een technisch-historisch overzicht zonder lacunes zal moeten kunnen verschaffen) of in een museum. Wie deze vraag gewetensvol wil beantwoorden, zal niet zo heel veel boeken kunnen noemen, waarvoor het museum de dwingend aangewezen verblijfplaats is. Het boek in het algemeen is wel bijzonder weinig geschikt voor museale bewaring. Ik kom nog wel eens in het Museum Meermanno Westreenianum. Ik geloof niet, dat vele lezers van dit opstel er ook vaak komen, want er komen zeer weinige bezoekers. Anders zou ik zeggen, dat men het wellicht met mij van gevoelen eens zal zijn, indien ik betuig, dat ik altijd enigszins rillerig word, als ik daar achter glas, slot en grendel de ruggen opgesteld zie, en als ik besef, dat alles wat achter dit glas en deze ruggen verborgen is voor het mensdom vele malen meer dood is dan welke embryo op sterk water in een natuurhistorisch museum ook. Wat dan wel in een boekmuseum dient te worden opgenomen? Alles wat documentaire waarde heeft voor de geschiedenis van het boek: vroege of beroemde drukpersen en andere machines, typenboeken, correspondenties van drukkers, zakenboeken van drukkerijen, portretten van drukkers, binders, verzamelaars, dagboeken of reisbeschrijvingen van reizende drukkersgezellen uit vroeger dagen etc. etc. Verder specimina, die de drukgeschiedenis kunnen illustreren, waarbij in het oog dient te worden gehouden, dat proefbladen of proefvellen vaak beter aan het doel kunnen beantwoorden dan gehele boeken. Het kan niet de taak van een | |
[pagina 194]
| |
boekmuseum zijn een grote hoeveelheid geïllustreerde manuscripten bijeen te brengen of complete reeksen van de voortbrengselen van private presses. Want alleen indien het zich voegt in de engbegrensde taak van een boekmuseum, kan elk stuk van zijn bezit bewaard worden voor het lot voorgoed dood en begraven te zijn. Twaalf losse bladen, ingelijst naast elkaar gehangen, vermogen - museaal gezien - de ontwikkeling der Engelse drukkunst tussen 1880 en 1910 veel beter te demonstreren dan de ruggen van honderdtwintig boeken in die tijd ontstaanGa naar voetnoot1). Voor ons betoog kan uit deze uitweiding slechts voortvloeien, dat wij huiverig zijn voor de gedachte dat onze boeken ooit in een museum zouden terecht komen. Wij zouden willen, dat zij zo lang mogelijk aan hun oorspronkelijk doel voldoen: in de handen van een liefhebber te leven. De lezer zal er nu niet meer in twijfel over verkeren, wat het resultaat van onze overpeinzingen is: aan een bibliophiele, meer nog dan aan een wetenschappelijke verzameling kan, indien de eigenaar niet meer van plan of in staat is haar als een levend stuk van zijn leven te hanteren, geen beter lot ten deel vallen dan geliquideerd te worden om op deze wijze - stuk voor stuk - de kans te krijgen voort te leven als bestanddeel van andere verzamelingen. Hoe deze liquidatie moet plaatsvinden? Een algemeen recept is niet te geven. Men kan een verzameling in haar geheel verkopen, men kan haar laten veilen. Het eerste biedt het voordeel van vlugge afwerking, het tweede zal altijd tot een beter financieel resultaat leiden. Welke redenen zwaarder wegen, moet ieder voor zichzelf uitmaken. Slechts één ding is belangrijk. De verzamelaar late het lot van zijn bibliotheek niet over aan beslissingen van zijn erfgenamen. Niemand kan beter dan hij zelf beoordelen, wat de juiste weg is, niemand weet beter dan hij zelf in welke handen de verantwoordelijke taak van de liquidatie dient te worden gelegd. Daarom is het beslist noodzakelijk, dat elke eigenaar van een verzameling van enige betekenis b ij t ij d s de nodige voorzieningen treft en wel duidelijk en vastomlijnd.
J.C. v. S. |
|