Folium Librorum Vitae Deditum. Jaargang 2
(1952)– [tijdschrift] Folium– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[Nummer 3-4] | |
BibliophilieSolange das Bedürfnis nach Geist und Schönheit in Menschen lebt, wird Bibliophilie ihre Macht behaupten. De werkelijke belangstelling van het groote publiek is niet meer bij de werken des geestes... De liefde tot het schoone boek is klein in ons land. De bibliophielen in ons land zijn uitermate schaars. Wij allen menen heel goed te weten, wat wij bedoelen, als wij van bibliophilie, van bibliophielen, van bibliophiele uitgaven of van bibliophiele belangstelling spreken. Hebben wij ons voldoende rekenschap gegeven van de vele aspecten, die dit vreemde woord heeft? (Er is gebleken, dat dit woord zeer moeilijk te vertalen of te vervangen is: noch ‘Boekenvriend’ noch ‘Bücherfreund’ zijn in staat de geestelijke en gemoedelijke inhoud van het begrip volledig te vertolken; het Engelse ‘book-lover’ is reeds beter geschikt, hoewel ook dit woord niet de traditionele associaties geven kan, die het woord ‘bibliophiel’ onmiddellijk oproept). Weten wij werkelijk, wat een bibliophiel is en wat bibliophilie van ons eist?
Het lijkt zo eenvoudig: biblion = boek, philein = liefhebben, bibliophilie = liefde tot het boek, bibliophiel = iemand die van | |
[pagina 66]
| |
boeken houdt. Maar in werkelijkheid is het niet zo eenvoudig. Denken wij slechts aan het feit, dat het woord bibliophiel niet alleen de zakelijke vaststelling bevat: hij houdt van boeken, maar tevens in sterke mate affectief wordt gebruikt, een positieve of negatieve waardering bevat, een oordeel uitspreekt. Dit oordeel kan erkennend, bewonderend zijn. Wij spreken van Grolier als van een der grootste bibliophielen van alle tijden; wij zien handelaren zich aanbevelen als bibliophiel antiquaar; uitgevers brengen naast de gewone vaak ook een bibliophiele uitgave van een bepaald boek.
Het oordeel kan ook smalend, afkeurend zijn. Wij horen zeggen: ‘Ik heb geen bibliophiele belangstelling, mij interesseert alleen de inhoud van een boek’; wij spreken van bibliophiele snufjes; ‘Dat is niets voor mij, dat is alleen voor bibliophielen’ zei iemand, die eigenlijk wilde zeggen: voor snobs. Hoe is het eigenlijk gesteld met deze merkwaardige eigenschap, die zo verschillende belangstelling en beoordeling vindt? Iemand komt in een boekhandel en verlangt een bepaald boek in een goed gedrukte, goed geïllustreerde en goed gebonden uitgave. Een ander wil op de hoogte worden gehouden van steeds de nieuwste Franse bibliophiele uitgaven. Een derde koopt alles wat hij tegenkomt van boeken, die door Maillol, Matisse en Picasso geïllustreerd zijn. Zij allen zijn voor hun boekhandelaar prettige klanten, maar - wij voelen het - zij zijn nog geen bibliophielen. Wij kunnen dus met een negatieve vaststelling beginnen: lang niet ieder, die boeken koopt, is een bibliophiel; ook lang niet ieder, die vele, en zelfs niet ieder, die vele mooie boeken koopt. De reden hiervoor is, dat bij de definitie van het begrip bibliophilie het motief een beslissende rol speelt. Dit motief schuilt in het tweede bestanddeel van het woord: alleen liefde maakt de mens, die een verhouding met het boek heeft of zoekt, tot een bibliophiel.
Zoals bij elke liefdesverhouding spreekt ook hier de wil tot bezitten een belangrijk woord mee. Platonische verhoudingen zijn op het gebied der boekenliefde absoluut niet mogelijk. Wie zou iemand, die op een tentoonstelling of in een museum dwepend langs de uitgestalde schatten loopt, een bibliophiel willen noemen, als hij het de gewoonste zaak van de wereld vindt, dat thuis wel | |
[pagina 67]
| |
schilderijen en ijskasten te vinden zijn, de boekenschat echter zich beperkt tot Winkler Prins, kookboek, gebonden radiogidsen en enige pocketbooks? Bibliophiel is alleen, wie werkelijk lief kan hebben en wie de wil heeft deze liefde in daden om te zetten: in de daad des verwervens.
Dit nu verondersteld geeft het niet zoveel, waarom de bibliophiel van boeken houdt: of vorm of inhoud, of zeldzaamheid of kostbaarheid, historische of aesthetische, algemeen-erkende of zeer persoonlijke waarden hem trekken. De verzamelaar van luxedrukken uit onze dagen, de jager naar mierenboeken, de van volledigheidsdrift bezeten pamflettenmaniak, de zoeker naar de nobelste voorbeelden van bindkunst uit alle tijden - zij allen kunnen bibliophielen zijn, mits zij aan twee eisen voldoen, die ieder liefhebber moet vervullen: de liefhebber moet de behoefte hebben het beminde voorwerp te willen kennen en steeds dieper en beter te willen leren kennen, en hij moet bereid zijn voor zijn liefde offers te brengen.
Nu het uitgesproken is, lijkt het eigenlijk vanzelfsprekend: wie slechts boeken en zelfs zeer fraaie en kostbare boeken koopt en alsmaar meer koopt en ze in fraaie kasten neerzet en misschien vol trots eens langs deze kasten loopt, is geen bibliophiel. Het kopen van vele, van kostbare en fraaie boeken hindert natuurlijk niet, maar het is niet voldoende. Bibliophiel kan men alleen noemen, wie boeken om zich heen verzamelt om iets beter te kennen. Ook hier bestaan talloze mogelijkheden. Dit iets kan net zo goed het boek zelf, het boek als vorm zijn, als zijn inhoud: het boek als geestesproduct. In het eerste geval kan het bijvoorbeeld gaan om de typographie, de illustratie, de band; in het tweede geval om eerste uitgaven of om beste uitgaven of om volledigheid van de literatuur over een onderwerp of om de representatie van een cultuurhistorisch verschijnsel. Hoe en wat dan ook: de bibliophiel wil zijn onderwerp kennen, beter en dieper leren kennen. Hij zal b.v. zeer zeker op het gebied van zijn belangstelling beter thuis willen en ook moeten zijn dan zijn boekhandelaar. Hij zal de bibliographie en de literatuur over zijn onderwerp beter moeten beheersen dan ieder ander. Slechts wie ernaar streeft het wezen van zijn beminde steeds dichter te benaderen, kan zich een liefhebber, kan zich in ons geval een bibliophiel noemen. | |
[pagina 68]
| |
De bibliophiel moet tot offers bereid zijn. Niet de wil tot bezitten alleen is voldoende. Het jagen naar buit met de wil tot bezit en verzadiging is een dierlijke, ook bij de mens voorkomende eigenschap. Wat aan deze jagersinstincten een menselijke tint vermag te geven, is het offer. In deze opvatting schuilt een moeilijkheid. Is - zou men kunnen vragen - diegene, die boeken bemint er boeken wil bezitten en die in de beoefening zijner liefde door geen materiële remmen wordt gehinderd, is deze verzamelaar geen bibliophiel? Men moet het finantiële offer niet overschatten. Zeer zeker verdient, wie afstand doet van tabak en drank om een geliefd boek te kunnen verwerven, niet slechts onze bewondering, maar ook de naam bibliophiel. Maar niet minder verdient deze naam de verzamelaar, die over onbeperkte middelen beschikt, die overal ter wereld zijn agenten laat speuren en die op deze manier de kostbaarste schatten tegen iedere mededinger weet te vergaren, - en die dan, niet in het machtsgevoel, dat het trots bezit verschaft, maar in de nederigheid, die ons betaamt als wij ons bewust worden van de prestaties van Koberger en Plantijn en Didot of van Eve en Derome, die in deze nederigheid, nadat hij zich los heeft gemaakt van kasrapporten en jaarverslagen, bij zijn boeken niet verstrooiing of afleiding zoekt, maar concentratie op en toewijding aan het beminde bezit en die zich in moeizaam verkregen vrije uren in zijn bibliotheek verdiept. Men ziet uit deze schets van slechts twee uit tientallen typen, hoe veelzijdig het begrip bibliophiel is. Als wij nog even tot de wil tot bezit terugkeren: hij kan zich op twee manieren uiten, die men de geheime en de openbare zou kunnen noemen. Er zijn twee soorten bibliophielen: de ene houdt zijn schatten voor bijna iedereen verborgen. Hij koopt onder een valse naam, hij neemt zijn aanwinsten altijd zelf mee. Thuis doet hij de deur op slot, vult het kaartje in: Grotius, Hugo. Inleydinge tot de Hollantsche rechtsgeleertheyt. Den Haag. 1631. Oorspronkelijk kalfsleren band. Platten verguld. Goud op snee. Met eigenhandige opdracht van Grotius aan zijn zoon Pieter. Namen van de vorige bezitters. Bron en datum van aankoop. Prijs. Het kaartje verdwijnt in het kaartenbakje, het boek in de brandvrije kluis. Nooit zullen vreemde ogen het zien. Het blijft verborgen tot aan de dood van zijn eigenaar, die juist telkens weer nieuw genot schept uit het bewustzijn zijn schatten ook geestelijk alleen en onverdeeld te bezitten. De andere is een bekend specialist, elke ver- | |
[pagina 69]
| |
zamelaar op zijn gebied kent hem, alle handelaren ter wereld weten het, met allen doet hij zaken. Hij stelt tentoon, schrijft over zijn verzameling, nodigt bezoekers uit zijn nieuwe aanwinsten met hem door te gaan. Voor hem is een der charmante kanten der bibliophilie juist dat zijn bekwaamheid en zijn volharding hem het recht geven op zijn verzameling trots te zijn.
Trots. Hiermee komen wij tot een nieuw aspect verbonden aan het begrip bibliophilie. Waarop anders kan men trots zijn dan op eigen prestatie? Een der kentekenen van ware liefde is wederzijdse verrijking. Wij allen kennen de talloze mogelijkheden tot verrijking, die het boekenbezit kan verschaffen: meer weten en grondiger kennis; aesthetische bevrediging; bezittersgeluk na moeilijk, misschien jarenlang zoeken; de zekerheid met parate dienaren omgeven te zijn en het warme gevoel altijd trouwe vrienden in de nabijheid te hebben. Bezit echter verplicht, prestatie eist tegenprestatie, en de ware bibliophiel is van zijn plicht tot tegenprestatie doordrongen. Hij kan hem op verschillende wijzen vervullen; de meest vanzelfspekende is zorgzame behandeling. De bibliophiel laat zijn boeken niet slingeren, legt ze niet open met de bedrukte kant op tafel als hij zijn lectuur onderbreken moet; stapelt ze niet op elkaar. Hij heeft voor elk boek een vaste plaats tussen de anderen; zorgt dat alle boeken makkelijk uit de kast gehaald en weer teruggezet kunnen worden; beschermt zijn bibliotheek tegen zonlicht en vocht (stof is voor oude boeken betrekkelijk onschadelijk, afstoffen daarentegen niet steeds ongevaarlijk; de bibliophiel laat dit dan ook niet aan onkundigen over); hij laat kleine defecten onmiddellijk repareren (vanzelfsprekend onderhoudt de bibliophiel vriendschappelijke relaties met zijn boekbinder); hij gunt het oude leer van tijd tot tijd een beetje was, dat het leven van het boek verlengt; laat voor oude boeken in oorspronkelijke omslagen liever geen banden, maar veilig beschermende hoezen maken; zorgt ervoor, dat de boekbinder opgevoed wordt tot bibliophiel begrip en dat hij geen kans krijgt tot barbaarse mishandelingen: afsnijden van randen, verwijderen van oude inscripties, vervangen van oude banden, die nog gerepareerd kunnen worden.
Deze goede zorgen zijn echter niet de enige weg om de verplichtingen te vervullen, die het boekenbezit aan de bibliophiel oplegt. Belangrijker is bv. dat hij van zijn kant niets nalaat om zijn | |
[pagina 70]
| |
bezit te ‘verrijken’. Dit kan hij doen door zijn verzameling te vormen tot een zo harmonisch, zo afgesloten en zo gaaf mogelijk geheel. Het verzamelaarsinstinct, deze blijkbaar vooral mannelijke drift tot vergaren, hoort men weleens kenschetsen als een puberteitsverschijnsel, als kinderachtig, onproductief en onnozel. Niets is minder juist. Verzamelen is een van vele wijzen waarop scheppingsdrang zich uiten kan, tenminste indien verzameld wordt met de wil uit vele kleine eenheden een grote eenheid te vormen, indien men dus verzamelt met het doel der volledigheid. In hoge mate geldt dit voor de bibliophiel, wiens bestaan pas gerechtvaardigd is, als hij boeken verzamelt. Verzamelaar is niet, wie te hooi en te gras alles wat mooi, interessant, duur of zeldzaam is, bij elkaar vergaart, maar wie doelbewust op het gebied of op de gebieden zijner belangstelling een zo volledig en zo gaaf mogelijk geheel tracht te vormen. Want alleen zo kan hij aan elk stuk zijner verzameling de uiteindelijke bestemming geven: deel uit te maken van een harmonische eenheid. Deze verplichting mag de bibliophiel nooit vergeten. Wie zich tevreden stelt met iets dat ‘zo toch ook al heel aardig’ is, wie het onlogische of onsystematische van zijn bezit verontschuldigen moet, verdient niet de naam bibliophiel. De echte bibliophiel is gekarakteriseerd door een - zij het ook vaak genoeg door materiële omstandigheden in toom gehouden - volledigheidsfanatisme. Op weinig andere gebieden is het ‘wie A gezegd heeft, moet ook B zeggen’ een zo bindende verplichting als op het gebied der bibliophilie. Wie kan, nadat hij specimina heeft verzameld van de eerste persen van Haarlem, Utrecht, Breda en Deventer, de eerste Zwolse druk met een gerust gemoed aan een ander laten? Een verzamelaar van Plantijndrukken kan zich niet bibliophiel noemen, indien hij een aanbieding van Jean Léon, Historiale description de l'Afrique, 1556 onverschillig enige dagen op zijn bureau laat liggen.
De volledigheidsbehoefte dient te worden aangevuld met en tegelijkertijd beperkt door zeer hoge eisen aan de kwaliteit. Een onvolledig, gevlekt, kort-afgesneden, laat gebonden exemplaar kan voor de bibliophiel nooit het smetteloze, ongeschonden exemplaar vervangen. De bibliophiel wil zijn boeken bezitten in de zo oorspronkelijk en zo gaaf mogelijke staat. Dat betekent niet alleen, dat het boek zo min mogelijk veranderingen in zijn uiterlijke gedaante heeft ondergaan. Deze eis bevat tegelijkertijd de | |
[pagina 71]
| |
voorkeur voor de oorspronkelijke uitgave van een literair werk of een cultuurhistorisch document boven iedere andere uitgave. Wie ook maar enig bibliophiel gevoel bezit, kan zich niet aan het appeal en aan de ontroering onttrekken, die uitgaan van de literaire getuigen der eerste stappen van onze wetenschappen, hij kan niet onverschillig blijven, als hij een eerste uitgave van Kepler of van Grotius in handen houdt. Het is ondoenlijk met verstandelijke redenering de gevoelens te benaderen, die een bibliophiel bezielen, als hij de eerste drukken van van Schendels zwerversboeken kan verwerven of van de Max Havelaar, of Huygens' Momenta desultoria met een eigenhandig geschreven gedicht van de auteur. En daarmee komen wij tot het slot van deze aantekeningen en tegelijk tot de top: het hoogtepunt namelijk van elke verzameling zal worden gevormd door de meest persoonlijke documenten, die tevens unica zijn: door de autographen en opdrachtexemplaren. Zeer zeker is het een der bibliophiele bevredigingen, een belangrijk boek in die vorm te bezitten die de schrijver zelf aan zijn werk wenste te geven en aan de hand van dit bezit te trachten opnieuw de gevoelens te beleven, die hem moeten hebben bezield, toen hij zijn werk eindelijk gedrukt in handen hield, het kon doorbladeren en aan zijn vrienden sturen. Deze zelfde bekoring maar dan verveelvoudigd gaat uit van een boek, waarin van de hand van de schrijver een opdracht aan een vriend of geestgenoot voorkomt, en in ruimere zin van elk geschreven document, brieven of dagboeken b.v., van de auteur of uit de omgeving van de auteur, wiens werken men verzamelt. Het is zeer merkwaardig, dat in tegenstelling met de verzamelaars in Engeland, Frankrijk, Duitsland en in de Verenigde Staten de Nederlandse bibliophiel niet meer veel aandacht wil besteden aan de autographen; zoveel te vreemder waar men hier ten allen tijde de bijzondere bekoorlijkheid en de intieme waarde van de schilderstekening heeft erkend. Op dezelfde wijze, waarop de tekening een uiterst direct en persoonlijk contact met de schilderspersoonlijkheid mogelijk maakt, verschaft de autograaf de mogelijkheid in de hoogst persoonlijke sfeer van de schrijver te geraken. Natuurlijk zal hiermee niet propaganda worden gemaakt voor autogrammenjacht en voor het aanbidden van elk stukje papier, waarop een later beroemd geworden man b.v. mededeelt dat hij pas om zeven in plaats van om zes uur thuis zal zijn. Ook die tijd is gelukkig voorbij, dat men omvangrijke verzamelingen | |
[pagina 72]
| |
van handtekeningen aanlegde en aan de verzamelaarswoede belangrijke oorkonden ten offer bracht door de ondertekening eruit te knippen. Een dergelijke verzameling heeft - behalve voor graphologen - net zo weinig betekenis, als voor de niet-bioloog een verzameling van enige honderden netjes opgeprikte dode vliegen. Maar overal ter wereld behalve in Nederland behoren autographen, die onze kennis van een tijdperk, een wetenschap, een geestesrichting, een kring van personen of van een grote persoonlijkheid kunnen verruimen of heroriënteren, tot de gretig gezochte unica. De Nederlandse bibliophiel - enige zeer weinige uitzonderingen bevestigen deze vaststelling - moet weer leren, dat autographen-verzamelen geen zinloze jacht op curiosa is.
‘L'autographe n'aidera pas uniquement le chercheur à éclaircir des questions historiques; il lui apportera les mêmes lumières pour les questions littéraires, artistiques ou scientifiques. Et que de rectifications furent apportées par l'étude du texte des autographes; ils donnent des vues nouvelles sur les hommes et les événements. Les autographes selectionnés, groupés... forment la base de la vérité historique. Nulle relique n'est plus certaine, partant plus précieuse et plus émouvante, qu'une lettre d'un disparu auquel nous nous intéressons. Une émotion et un charme réels s'irradient d'un écrit qui, réchauffé par notre tendresse ou notre admiration, évoque les hommes et les choses d'un passé présent quoique révolu.’Ga naar voetnoot1)
G. |