lijke auteurs/journalisten, en uiteindelijk z'n lezers serieus. De redactie is kennelijk taalgevoelig genoeg om haar ambities op een bepaald niveau te willen houden.
Mag je dan niet ook een mindere auteur een beetje oplappen? Ja, maar dan geef je meteen toe dat je hem niet helemaal serieus neemt. In de literatuur horen inhoud en vorm onlosmakelijk bij elkaar, terwijl in de krant de feiten voorop staan, liefst in een soepele, wat niet per se wil zeggen populaire, laat staan infantiele stijl verwoord. Maar was het niet Almudena Grandes, toch een redelijk bekende Spaanse schrijfster, die het prima vond wanneer een bepaalde roman in vertaling flink werd ingekort? Ligt dat per land verschillend, is de volgende vraag allicht.
Je kunt maar het beste op je persoonlijke ervaringen afgaan, dan weet je waar je het over hebt en de kans is best groot dat zo'n voorbeeld representatief is, dat valt trouwens uitstekend in te schatten meestal. Laat ik twee vertalingen nemen die van mijn eigen werk in het Duits zijn gemaakt. Het gaat om twee totaal verschillende gevallen.
Het eerste voorbeeld betreft de roman Er was wat met meneer Maker & mevrouw Maker, waar Nijhoffprijswinnares Rosemarie Still of haar uitgever, dtv Verlag, Traumtiger van maakte. Nu is bekend dat in Duitsland veel losser wordt vertaald. Toch moest ik even slikken toen Still me voorstelde een bepaalde passage uit het begin weg te laten omdat die niet goed over te brengen zou zijn. Mijn reactie was drieërlei, in deze volgorde: 1) hoe dúrf je, 2) ik wil je vertrouwen, dus geef ik jou de verantwoordelijkheid voor het resultaat; doe wat je goeddunkt, en 3) ze vróég het tenminste, al werd ik er niet gelukkig van. Wat 2) betreft: het was wat Cortázar tegen me zei als ik hem over iets polste waar ik de vinger niet op kon leggen. Hij zei: ‘Laat maar weg’, wat ik nooit heb gedaan, want ik ben een Nederlandse, geen Duitse. Ten aanzien van 3): ze had ook stiekem kunnen gaan knoeien.
Voorbeeld twee betreft een lezing over Schiller, die ik een aantal jaren geleden in het Goethe Institut uitsprak en die later in de bundel Friedrich Schiller und die Niederlande (Aisthesis Verlag, 2012) werd opgenomen. Bij een essay, zo zag ik mijn lezing, als een literaire tekst dus, vermijd ik de ballast van voetnoten, u kent mijn standpunt, met als gevolg dat mijn vertaler, Joachim Umlauf, de ex-directeur van ons Goethe Institut (moet ik dat vertalen? denkt u nu aan een drukfout?), die zich veeleer als wetenschapper opstelde, me alsnog een paar keer liet preciseren waar een en ander dan stond.
Mij staan vooral die aanhalingstekens uit de Duitse titel ‘Die “lebende Dissonanz” bei Schiller; Über Maria Stuart’ bij. Uit mijn tekst blijkt dat ik die levende dissonant aan Safranski ontleende en ook aan welk boek ik een en ander ontleen, maar waar stond het dan precies? Umlauf kon het zo gauw niet vinden. (Gevonden hoor, maar wat een werk is dat zonder begrippenregister.) Hij heeft de twee woorden tussen aanhalingstekens gezet, om duidelijk te maken dat er sprake is van een citaat. Ik had als essayist de vrijheid genomen dat niet te doen, omdat ik in mijn betoog met het begrip in ruimere zin aan de haal ga, al vermeld ik Safranki's studie wel als vindplaats. Hier vertaalde een wetenschapper een essay als wetenschapper, maar de noten zijn tot drie beperkt; de twee andere betreffen titels uit de tekst waarvan alsnog plaats en jaar van uitgave werden vermeld.
De vertaling van Still heb ik nooit bekeken; leven en laten leven. Die van Umlauf wel, nu ja, een paar bladzijden, genoeg om met de oren te klapperen. Ik wist niet dat ik zo grappig of goed Duits kon schrijven. Het zou bij mij steenkool geworden zijn. Dat was ook de reden dat ik de