Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 22
(2015)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||
Jaap van Vredendaal
| |||
Licht op het NoordenVolgens de inleiding wil Pye met zijn boek de middeleeuwen, en dan vooral de middeleeuwen van het Noorden, van hun duistere imago ontdoen, en wel in tweeledige zin. Hij wil in de eerste plaats een licht werpen op de bijdrage die de middeleeuwse bewoners van Noord-Europa hebben geleverd aan de totstandkoming van de moderne wereld. Volgens Pye overheerst nog te zeer het beeld dat we alleen vanuit het Zuiden zijn geciviliseerd (Romeinen, christendom, renaissance). Pye verbindt aan dit Noord-Europese perspectief echter wel een waarschuwing: The peoples around the North Sea have a remarkable story, the one I mean to tell, but it all too easily degenerates into a claim on Northern superiority: one in which the Southern lands where the lemon trees blossom, and the people have time to sit under them, are meant to learn from their betters, and long, thin blond people are meant to rule short, stocky, dark people. (20) | |||
[pagina 24]
| |||
In de vertaling gaat hier iets mis. De cursivering is van mij: De volkeren rond de Noordzee hebben een opmerkelijk verhaal, een verhaal dat ik wil vertellen, maar dat gemakkelijk ontaardt in een claim van noordelijke superioriteit. Het is een verhaal waarin zuidelijke landen, waar de mensen de tijd hebben om onder bloeiende citroenbomen te zitten, moeten leren van hun meerderen, en waarin lange, magere, blonde mensen moeten heersen over kleine, gedrongen, donkere mensen. (28) De formulering in de vertaling wekt de indruk dat het verhaal dat Pye gaat vertellen een verhaal is waaruit de superioriteit van de noorderlingen ten opzichte van de (luie) bewoners van Zuid-Europa moet blijken. Maar dát verhaal wil Pye juist niet vertellen, want een paar alinea's verderop schrijft hij: ‘[L]aat ik één ding duidelijk maken. Ik ben vol lof over de bijdrage die het Noorden heeft geleverd aan de cultuur van Europa, maar dat houdt niet in dat je de glorie van het Zuiden moet vergeten. Mijn verhaal gaat over verbanden’ (29). | |||
Blut und BodenDit brengt mij bij het tweede punt waarom het Pye volgens de inleiding te doen is, namelijk het bestrijden van ‘de duistere misvattingen’ over de middeleeuwen. Hij noemt noties als ‘zuiver bloed, rassenidentiteit, homogene naties’ die met een beroep op het verleden nogal eens voor nationaal-politieke doeleinden zijn gepropageerd. Pye komt met het volgende voorbeeld: En de noordelijke legende gaat mank aan een bijzonder euvel: het verhaal van de verbindingen wordt verdraaid om de bloedigste tegenstellingen te rechtvaardigen. Het Duitse nationalisme is altijd gefascineerd geweest door de verbindingen met Scandinavië. Bedenk hoe Wagner verhalen uit het Nibelungenlied over drakendodende superhelden en de goden van het oude IJsland bewerkt voor de Ring-cyclus. Bedenk hoe Fritz Lang Wagner bewerkt in zijn filmversie van Die Nibelungen, en een volmaakt middeleeuws epos creëert over hoe ‘Duitsland op zoek gaat naar een ideaal in zijn verleden’, en moet meemaken dat hij door Goebbels wordt geprezen vanwege ‘een epische film die niet van deze tijd is, maar toch zo modern, zo hedendaags en zo actueel’. (28) De eerste paar zinnen luiden in de brontekst als volgt: And particular evils rest on the Northern legend: the story of connections is twisted to justify separations of the bloodiest kind. German nationalism was always fascinated by its Scandinavian connections; think of Wagner tweaking dragon-slaying superhero stories from the Nibelungenlied and the gods of old Iceland into the Ring cycle. (20) Wat wil Pye hier nu zeggen? Dat verhalen zoals het Nibelungenlied door mensen als Wagner en Lang zijn ‘verdraaid’ waardoor zij de nazi's (bedoeld of onbedoeld?) in de kaart hebben gespeeld? Of bedoelt Pye dat die verhalen uit het Noorden van zichzelf al iets kwalijks bezitten? De vertalers kiezen voor de laatste interpretatie, want ‘de noordelijke legende gaat mank aan een bijzonder euvel’ betekent naar analogie van de eigenlijke zegswijze (‘aan hetzelfde euvel mank gaan’) dat de verhalen van het Noorden een bijzonder gebrek hebben of aan een bijzonder euvel lijden. | |||
[pagina 25]
| |||
Dan zou de kiem van het nationaal-socialisme dus al in die verhalen aanwezig zijn. Dan is de term ‘superhero’ (Übermensch!) door Pye wellicht niet zomaar gekozen. Hoe dan ook: Pye suggereert met een paar slim gekozen trefwoorden een groots verband. Precisie telt bij hem minder. Om maar iets te noemen: het filmtweeluik Die Nibelungen van Fritz Lang is geen bewerking van Wagners Ring, maar van het Nibelungenlied. Wagner heeft zijn operacyclus primair gebaseerd op Oudnoordse verhalen. Aan het (Duitse) Nibelungenlied heeft hij slechts enkele elementen ontleend. Maar ja, leg dat maar eens uit in één alinea. De vertalers verslikken zich ook in de materie, want zoals zij de passage over Wagner formuleren lijkt het alsof de verhalen uit het Nibelungenlied gaan over drakendodende helden én de goden van het oude IJsland. Het Nibelungenlied kent overigens maar één drakendoder. | |||
Jezus en zijn bendeIn het hoofdstuk ‘Vijanden maken’ wijdt Pye een uitvoerige bespreking aan de Heliand, een Oudsaksische bewerking van de vier evangeliën. Meer nog dan in het bovenstaande voorbeeld worden de ‘duistere opvattingen’ over de middeleeuwen eerder bevestigd dan ontkracht. Dat komt ook omdat Pye zich voor zijn boek vrijwel uitsluitend op Engelstalige wetenschappelijke literatuur baseert. Zijn bespreking van de Heliand leunt grotendeels op het werk van G. Ronald Murphy, die de neiging heeft om het werk zo ‘Germaans’ mogelijk te interpreteren, precies wat diverse vertegenwoordigers van het door Pye eerder verfoeide Duitse nationalisme ook deden. Pye negeert de talloze, vooral Duitstalige studies van de afgelopen vijftig jaar die dit beeld sterk nuanceren. Hij gaat ook voorbij aan het feit dat de volkstalige literatuur van de vroege middeleeuwen tot stand kwam in de gelatiniseerde omgeving van het klooster en slechts een fractie was van wat er - ook in het Noorden - aan Latijnse literatuur werd geproduceerd. Pye gaat liever mee met Murphy's ‘Saxon Savior’Ga naar eindnoot1 en stelt dat de Heliand de evangeliën situeert in een omgeving ‘where the disciples of Jesus are like the band of men a chieftain might assemble in the expectation of their personal loyalty’ (89), een voorstelling die in de vertaling nog verder wordt versimpeld tot ‘waar de discipelen van Jezus meer weg hebben van bendeleden die bijeen zijn gezocht door een hoofdman en hem trouw zijn door dik en dun’ (106). Nu kan het Oudsaksische woord drohtin, waarmee Christus in de Heliand vaak wordt aangeduid, etymologisch inderdaad worden herleid tot de betekenis ‘krijgsheer’. Die betekenis had het in de geestelijke literatuur van de negende eeuw echter niet meer. Het woord komt ook voor in andere Oudgermaanse Bijbelbewerkingen en wel als equivalent van dominus (heer) uit de Vulgaat, de Latijnse Bijbelvertaling die voor de volkstalige teksten als brontekst fungeerde. Eveneens in navolging van Murphy beweert Pye dat de discipelen Jezus vragen om hun ‘de heilige runen’ te leren (107). Maar de Heliand heeft het niet over runen, maar over gerûni, ‘geheim’, equivalent voor mysterium uit de Vulgaat.Ga naar eindnoot2 Maar ‘runen’ klinkt lekker Germaans en roept bovendien associaties op met de latere zwarte periode uit de Duitse geschiedenis. En daar komt Pye in zijn bespreking van de Heliand ook op uit: Christus verjaagt de geldwisselaars uit de tempel, maar in Heliand zijn de geldwisselaars woekeraars, en natuurlijk zijn het allemaal joden. Joden zijn in Heliand ‘een ander soort volk’, en Christus zegt tegen hen: ‘Jullie joden tonen nooit enig respect voor het huis van God.’ Het voortdurende besef van noordelijke | |||
[pagina 26]
| |||
deugdzaamheid, het idee dat zuiderlingen slinks en onbetrouwbaar van aard zijn, en dat joden een volk uit het Zuiden zijn, steekt in het gedicht telkens weer de kop op: de joden die zich verzetten tegen Christus worden ‘arrogante mannen’ en een ‘boosaardige stam’. Christus is geen jood meer, en zijn discipelen evenmin: ze zijn noorderlingen. Hier zien we de kiem van diverse bedenkelijke ideeën. (108) Pye zet grof geschut in. Onwaar, maar wel effectief is alleen al de zinsnede ‘maar in Heliand zijn de geldwisselaars woekeraars, en natuurlijk zijn het allemaal joden’. De dichter van de Heliand heeft het in navolging van de evangeliën over geldwisselaars (muniterias, letterlijk ‘munters’) en over dieven. Ook dat woord komt niet uit de lucht vallen, want volgens drie van de vier evangelisten zegt Jezus tegen de wisselaars dat ze van de tempel een ‘rovershol’ maken. Een equivalent voor ‘woekeraars’ (in het Engels: usurers) vind ik in de Heliand niet. Maar Pye gebruikt het om bij de lezer de indruk te wekken dat het stereotype beeld van de joodse woekeraar reeds in de Heliand aanwezig is. Het is waar dat er in de Heliand een onderscheid wordt gemaakt tussen joden die Jezus volgen en joden die zich tegen zijn leer verzetten. In de evangeliën is dat niet anders. In de Heliand worden de volgelingen van Christus van allerlei vleiende epitheta voorzien en zijn tegenstanders van minder vleiende. Zo gaat dat in middeleeuwse vertellingen, waarin de verschillen tussen de ‘goeden’ en de ‘slechten’ flink worden aangezet. Ook is waar dat in de Heliand - vooral in het lijdensverhaal - de opponenten van Christus vaak generaliserend als ‘(de) joden’ worden aangeduid. Heeft Pye het evangelie van Johannes weleens gelezen? Wat ik Pye echter vooral verwijt is dat hij de Heliand isoleert van zijn theologische context. Er zijn talloze vroegmiddeleeuwse geschriften waarin fel van leer wordt getrokken tegen het jodendom. De ‘kiem van diverse bedenkelijke ideeën’ moeten we niet zoeken in een door Pye geconstrueerd ‘Germaans’ denken, maar in de theologie van het vroege christendom. | |||
KontkrijgerZulke aanvechtbare interpretaties, waardoor de middeleeuwen in feite nog duisterder worden afgeschilderd dan ze volgens Pye in de beeldvorming al zijn, komen ongetwijfeld voort uit zijn behoefte om smeuïge verhalen te vertellen. Om een wat luchtiger voorbeeld te noemen: Pye maakt een heel nummer van de vrije seksuele moraal van de Vikingen en suggereert dat de mannen op hun Vikingschepen het ook met elkaar deden volgens de op zee geldende regel: ‘de seks die je kunt krijgen is de beste seks’ (96). Een aanwijzing voor ‘zulke gebruiken’ meent Pye ook in de liederen van de Edda te vinden: [D]e grote god Thor stak zich in vrouwenkleren, uitgerekend om een van hem gestolen magische hamer weer in handen te krijgen, en was doodsbenauwd om te worden aangezien voor een ‘kontkrijger’. (96) Ik was benieuwd naar het Oudnoorse woord en vond in het betreffende Eddavers argan, een beledigend adjectief (laf, pervers, verwijfd), maar bij lange na niet de ‘cock-graver’ van Pye.Ga naar eindnoot3 De fictieschrijver wint het van de historicus of zoals Adam Nicolson boven zijn recensie in The Spectator schreef: ‘Rigour and knowledge make way for cute anecdotes.’Ga naar eindnoot4
Tot slot nog een opmerking over het begrip ‘duistere middeleeuwen’ zelf. De term ‘Dark Ages’ wordt steeds vertaald als ‘duistere middel- | |||
[pagina 27]
| |||
eeuwen’, zonder enige nuancering. In het Engels is het echter een aanduiding voor de vróége middeleeuwen en meer specifiek voor de periode tussen de val van het West-Romeinse Rijk (vijfde eeuw) en het begin van de schriftelijke overlevering in West-Europa (achtste eeuw). Waar Pye in de inleiding schrijft: ‘Between these two visions, between roughly 700 and 1700 ce, lie times that we still unthinkingly call the “Dark Ages” and then the “Middle Ages”’ (10), schrijven de vertalers: ‘Tussen deze twee noties, tussen ruwweg 700 en 1700, ligt de tijd die we nog steeds onnadenkend de “duistere middeleeuwen” noemen’ (16). Door de contaminatie van ‘Dark Ages’ en ‘Middle Ages’, gecombineerd met de merkwaardige periodebegrenzing van Pye, duurt de duisternis wel erg lang en is er zelfs in de Gouden Eeuw nog geen licht te bekennen.
|
|