repliek dient: ‘Wat ben je toch een pummel!’ Voorts laat Schipper blijken dat Confucius niet gespeend was van gevoel voor humor, bijvoorbeeld wanneer een dorpeling niet begrijpt waarom Confucius toch zo beroemd is (hij blinkt immers niet uit in vechtkunst of sport) en Confucius kalmpjes opmerkt: ‘Wat zal ik oppakken? Wagenrennen? Boogschieten? Ik denk dat ik maar ga wagenrennen.’ Confucius was dus geen teruggetrokken kamergeleerde, maar iemand die vol in het leven stond, en dat komt in deze vertaling goed naar voren.
Niet alle vertaalkeuzes zijn overigens even geslaagd. Zo spreekt de tekst over de Weg, door Schipper helder omschreven als ‘een samenhangend geheel van ethische leefregels voor ieder mens afzonderlijk en voor de samenleving in haar geheel’. Soms verwijst de tekst naar de Weg met het persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon zhi, dat zowel mannelijk, vrouwelijk als onzijdig kan zijn, en zowel enkelvoud als meervoud. Schipper vertaalt zhi de ene keer als ‘het’, zoals in ‘Het volk kan ertoe gebracht worden het te volgen’, en de andere keer als ‘Hem’, dat vooral met hoofdletter een welhaast christelijke interpretatie oplevert: ‘Hem kennen is minder goed dan van Hem houden. Van Hem houden is minder goed dan vreugde in Hem vinden.’ Deze vertaling is opvallend, want Confucius' uitspraak had evengoed overgezet kunnen worden als: ‘Ervan weten is minder goed dan ervan houden; ervan houden is minder goed dan er vreugde in scheppen.’
Gelukkig geeft Schipper ook cultuurhistorische achtergrondinformatie en daarnaast uitleg over de uitspraak van Chinese woorden, over de grammatica van het Klassiek Chinees om zijn vertaalkeuzes te verduidelijken, en soms biedt hij zelfs alternatieve interpretaties wanneer de oorspronkelijke tekst niet geheel helder is. Want hoe goed een vertaling van De gesprekken ook is, om het boek echt te kunnen waarderen is kennis nodig van de tijd van Confucius, de omgeving waarin hij leefde, de mensen die hij kende, de taal die hij sprak, enzovoort. Zo luidt één uitspraak van Confucius: ‘Yong kan op de troon worden gezet.’ Meer zegt de Meester hier niet. Schipper legt dan uit dat Yong een leerling was van eenvoudige komaf, die medemenselijk was maar niet goed uit zijn woorden kon komen. Zo moet een heerser dus blijkbaar zijn (geen mooiprater, maar een mensenvriend) volgens Confucius, die hiermee tevens lijkt te beweren dat iemands heerschappij niet gebaseerd zou moeten zijn op afkomst, maar op innerlijke kracht en moreel gezag. Een andere op het eerste gezicht merkwaardige uitspraak van Confucius stelt dat ‘offeren’ hetzelfde is als ‘aanwezig zijn’. Wat dit betekent wordt pas duidelijk wanneer Schipper uitlegt dat de oorspronkelijke woorden in de tijd van Confucius op vrijwel dezelfde wijze werden uitgesproken. Voor Confucius bestond er dus een klankverband dat moeilijk in vertaling kan worden uitgedrukt, zoals ‘meten is weten, gissen is missen’ sterker klinkt in het Nederlands dan in een Chinese vertaling.
In het oude China werden ‘heilige’ geschriften zoals De gesprekken doorgaans gelezen in de uitleg van een commentator, zonder wiens duiding de tekst soms lastig te begrijpen was. Schipper plaatst zich in deze lange traditie. Door zijn levendige vertaling en uitvoerige toelichting hebben Nederlandstalige lezers nu eindelijk toegang tot de uitspraken en gesprekken van Confucius.
Confucius: De Gesprekken. Vertaald door Kristofer Schipper. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Augustus, 2014.