Maar waar ergerde ik me zo aan? De Engelse vertaling, in A Literary History of the Low Countries (Ed. Theo Hermans, Camden House, 2009, p. 60-61), mag gerust virtuoos heten:
Egidius, where dost thou hide?
Companion true, for thee I pine;
Though I still live, yet thou hast died.
Our friendship was so good, so fine,
But all must die, so I divine!
By heaven's throne thou dost reside,
A brighter sun on thee doth shine;
May all its joy in thee preside.
Egidius, where dost thou hide?
Companion true, for thee I pine;
Though I still live, yet thou hast died.
Now pray for me: to sin I'm tied,
And worldly pains me still entwine;
But hold my place there by thy side
Until I end this song of mine;
For all shall die, so I divine!
Egidius, where dost thou hide?
Companion true, for thee I pine;
Though I still live, yet thou hast died.
Twee rijmklanken (‘-ide’/ ‘-ied’ vs. ‘-ine’) met een ‘ai’ die als een telkens herhaalde klacht om de overleden vriend klinkt. Mooi benutte inversies, waardoor ritme en rijm keurig op hun plaats vallen. Heel knap. Maar eenvoudig en intiem kun je het niet noemen. ‘Hide’, ‘pine’, ‘divine’, ‘reside’, ‘preside’, ‘entwine’ - erg gestileerd verdriet met een rijmwoordenboekluchtje.
En dan die ‘thou’ en ‘thee’. ‘Du’, ‘di’ en ‘-tu’ klinken veel eenvoudiger en intiemer. Welbeschouwd is het register in het hele gedicht flink opgeschroefd. ‘Where dost thou hide’ voor ‘waer bestu bleven’ schoot me meteen in het verkeerde keelgat. Het is toch verdomme geen spelletje verstoppertje op een Anglicaans seminarie? ‘For thee I pine’ en ‘yet thou hast died’? Het zal je vriend maar wezen. En dan hadden we het nog niet over afwijkingen van het origineel. In regel 5 en 16 zit wel een variatie, maar niet de ontwikkeling van inzicht die ik meen te zien, terwijl ‘so I divine’ aandoet als een opgedirkte stoplap (die kakelgeel contrasteert met ‘so good, so fine’ uit r. 4). ‘Sneven’ heeft in het Middelnederlands weliswaar veel religieus geconnoteerde betekenissen waarin zonde en zedelijk verval een rol spelen, maar ‘to sin I'm tied’ klinkt wel erg steil en streng gereformeerd.
Dit gedicht was mijn Egidius niet meer en werkte als een rode lap. Ik zou er objectiever naar moeten kijken, maar mijn subjectiviteit zat lelijk in de weg. Dat gaf te denken. Over mijn persoonlijke ‘Egidiusbeleving’ bijvoorbeeld, maar ook over vertaalkritiek en Heaney-Mirck-Meulenhoff.
Geen haar op mijn hoofd die de vertaler een prutser noemt. De vertaling lijkt eerder een tragisch misverstand dan een tragisch incident. Het is een knap stuk werk en mijn bezwaren tegen register, rijmeffecten en interpretaties zijn van een heel andere orde dan die van de critici van de Heaneyvertaling. Daar ging het grotendeels om objectief aanwijsbare spel- en vertaalfouten, valse vrienden, missers, slordigheden, onnodige vrijheden en inconsistenties die de vertaalprestatie en het ‘vertaalproduct’ diskwalificeerden. Daar kwam ongetwijfeld ook wat persoonlijke Heaneybeleving bij, al was het alleen maar omdat teksten van een Nobelprijswinnaar zo gemaltraiteerd werden. Maar objectiviteit had toch verre de overhand en de critici deden zichtbaar moeite om hun subjectiviteit in toom te houden.
Bij de Egidiusvertaling zit het anders. In mijn