| |
| |
| |
Recensie
Maarten van Buuren
Piet Driest, Diederik Jansen, Flaubert in Nederland 1870-2005. Amsterdam: Autres Directions, 2006, 56 pp. isbn 90-809681-5-3
Sommige Franse schrijvers hebben in Nederland zoveel enthousiasme teweeggebracht dat bewonderaars uit pure liefde verenigingen hebben opgericht waarin de aandacht voor hun werk levend wordt gehouden. Het mooiste voorbeeld is de bloeiende Proust Vereniging, die regelmatig lezingen organiseert, een eigen site bezit, en een eigen internationaal tijdschrift: Marcel Proust Aujourd'hui. Maar er is ook het Genootschap Belle de Zuylen, eveneens met een eigen site, een eigen blad en regelmatige bijeenkomsten met lezingen op Slot Zuylen. Zo'n eer valt maar enkele schrijvers te beurt. Andere gevestigde namen, zoals Michel de Montaigne, Charles Baudelaire, Gustave Flaubert, Emile Zola, Jean-Paul Sartre, hebben het zover niet geschopt en het zou interessant zijn zich af te vragen waarom het laatste vijftal niet heeft bereikt wat Belle van Zuylen en Proust wel hebben bereikt. Hoewel: Flaubert maakt de laatste tijd grote vorderingen op de weg naar de ultieme erkenning door de inspanning van Piet Driest en Diederik Jansen. Zij hebben een site gemaakt die gewijd is aan Flaubert in Nederland (www.flaubert-nl.com) en onlangs als een spin-off van deze site het boekje Flaubert in Nederland 1870/2005 uitgebracht. Het is een prachtig initiatief dat alle lof verdient en dat misschien zelf een opstap is naar een Nederlandse Flaubert-vereniging.
Het boekje bestaat uit drie delen: ‘Eerste ontvangst 1870/1920’, ‘Brede introductie 1920/1970’, ‘Acceptatie 1970/2005’. Het eerste deel bevat een schat aan gegevens van heel uiteenlopende aard. Een eerste Engelse vertaling van Madame Bovary schijnt al in 1857 (een jaar na de verschijning van de roman) gemaakt te zijn door Juliet Herbert, de Engelse gouvernante van Flauberts nicht Caroline, de vrouw ook met wie Gustave een jarenlange verhouding had. Jammer genoeg werd deze vertaling nooit uitgegeven en is het manuscript verloren gegaan. In Nederland wordt in 1868 voor het eerste melding gemaakt van Flaubert door de criticus T.H. de Beer. In een bespreking van Busken Huets roman Lidewijde maakt hij een vergelijking met Madame Bovary, een vergelijking die voor Busken Huet gunstig, en voor Flaubert (‘een schandvlek voor de letterkunde’) ongunstig uitvalt. Een andere criticus, Frits Smit Kleine, is in 1877 juist heel positief over Flauberts Drie verhalen, die dan net in Frankrijk zijn verschenen. ‘Zoo stout was voor hem nog geen realistisch schrijver’, schrijft Kleine, die meent dat Flaubert de toon aangeeft in de ‘ultra-realistische richting’, een curieuze opmerking, als je bedenkt dat ze gemaakt wordt naar aanleiding van drie verhalen, waarvan er twee (over een middeleeuwse legende en over de Bijbelse Salomé) verre van realistisch zijn. Arij Prins steekt de loftrompet over Flaubert in een brief aan Lodewijk van Deyssel (1880). Dan volgt in 1886 de eerste Nederlandse vertaling. Een opmerkelijke vertaling, want ze is van de hand van Louis
| |
| |
Couperus en ze betreft niet Madame Bovary of een andere bekende roman, maar La Tentation de Saint-Antoine, een krankzinnig jeugdwerk, waarin Flaubert zich laat gaan in beschrijvingen van visioenen van de heilige Antonius. Waarom vertaalde Couperus juist dit werk? Je zou verwachten dat hij, de schrijver van de realistisch-tragische vrouwenroman Eline Vere, waaraan hij op dat moment aan het werk moet zijn geweest (Eline Vere verschijnt in 1889) zich vooral zou interesseren voor Madame Bovary. Betekent zijn keuze voor La Tentation dat hij Flaubert eerder zag en waardeerde als een decadentistisch dan als een realistisch schrijver, en dat zijn belangstelling voor Flaubert dan ook eerder moet worden geassocieerd met De Berg van Licht dan met Eline Vere?
In 1909 schrijft A. Roland Holst in een brief dat hij steeds weer Salammbô herleest van ‘Frankrijks grootste moderne prozaschrijver’. Waarom Salammbô, een bijna net zo krankzinnig werk als La Tentation, want het speelt in Carthago na de eerste Punische oorlog en vertelt het verhaal van opstandige huurlingen, wier leider verliefd wordt op Salammbô, de dochter van legerleider Hamilkar Barkas. De opstand wordt uiterst bloedig onderdrukt. De ‘roman’ is een aaneenschakeling van wrede en erotisch-zwoele taferelen. Dit alles in een historisch-exotische context. P.N. van Eyck schrijft in 1914 een artikel waarin hij stelt dat: ‘Het eerste, het primaire grondgevoel van Flaubert's leven was het verlangen naar uitstorting, uitvloeiing, niet in deelen van het Al, maar in het Al zelf.’ Panteïstische neigingen komen vaak voor in het werk van Flaubert, denk aan de beroemde slotpassage van La Tentation, waarin de heilige Antonius in een soort delirium verklaart een te willen worden met de natuur: ‘Ik zou vleugels willen dragen, een dekschild, een schors, vuur willen spuwen, een slurf willen dragen, mijn lichaam willen laten kronkelen, me in alles willen verdelen, in alles willen bestaan, ik zou willen vervluchtigen met de geuren, groeien als planten, stromen als water, trillen als geluid, glinsteren als licht, een worden met alle vormen, elk atoom doordringen, afdalen tot in het diepst van de materie, - materie zijn!’ Het is dan ook niet raar dat Van Eyck Flaubert beschouwt als een ‘volbloed romanticus’. Dirk Coster schaart Flaubert in 1917 eveneens onder de romantici.
En dan is er Vincent van Gogh, een groot lezer die, naast het werk van vele in ternationale schrijvers, ook op de hoogte was met het werk van Flaubert, zoals blijkt uit passages van zijn correspondentie. Vreemd genoeg maakt Vincent op de meeste plaatsen gewag van Bouvard et Pécuchet, het bizarre boek waaraan Flaubert te gronde is gegaan mag je wel zeggen, want dit tragikomische vaak hilarische verslag van twee kopiisten die zich storten op alle wetenschappelijke en artistieke gebieden van hun tijd om, na alles over een gebied te hebben bestudeerd, teleurgesteld naar het volgende gebied te vluchten, verwacht je niet als voorkeurslectuur van Vincent. Waarom las Vincent bij voorkeur dit werk? Hoe las hij het? In een paar reacties geeft hij aan dat hij vooral de ‘waarheid’ van het boek apprecieert. Maar wat verstond hij daaronder? Hoe las hij Madame Bovary? Omwille van diezelfde waarheid? Of omdat haar geschiedenis iets in hem losmaakte van bewogenheid met andermans leed? Hoe verhoudt die lectuur
| |
| |
zich tot de inzichten op schilderkunstig gebied die hij op het moment van lezen aan het uitwerken was? En welke invloed had Flaubert op de schilderijen die hij aan het schilderen was op het moment dat hij Flaubert las?
De ‘Brede introductie 1920-1970’ begint met een drietal studies van de hand van D. Spanjaard, F. Schmidt-Degener en P. Valkhoff. Er verschijnen ver talingen van De leerschool der liefde, van Salammbô, van Madame Bovary. Flaubert wordt in diverse publicaties aangeduid als romanticus, onder meer in Mario Praz' standaardwerk The Romantic Agony. Maar er zijn anderen die Flaubert als realist betitelen, zoals Georg Lukàcs en Mary McCarthy. Ten slotte zijn er twee verfilmingen van Madame Bovary door Jean Renoir en Vincente Minelli, maar deze opsomming komt me wat summier over. Er zijn meer films gemaakt over Madame Bovary. Ik herinner me met name de verbluffende Madame Bovary van Alexander Sokoerov die begin jaren negentig in Nederlandse filmtheaters te zien was. De auteurs behandelen films als een tussendoortje in deze tweede periode en komen er later niet meer op terug. Ik zou zeggen: ofwel melding maken van de films, maar dan met een pretentie van volledigheid, of weglaten.
De periode van ‘Acceptatie 1970-2005’ wordt ingeluid met Willem Brakmans Het zwart uit de mond van Madame Bovary (1974). Het is de periode waarin vertalingen van overig werk verschijnen, waarin bij Flauberts honderdste sterfdag (1980) diverse hoofdartikelen verschijnen in landelijke bladen: Vrij Nederland, HP, en waarin Hans van Pinxteren zich zet aan de hervertaling van vrijwel het hele oeuvre van Flaubert. Verder krijgt Flaubert aandacht van grote schrijvers als Julian Barnes met zijn briljante persiflage Flauberts papagaai (1985), Mario Vargas Llosa met De eeuwigdurende orgie (1991) en Louise Kaplan met haar studie Female Perversions (1991).
Er valt, wil ik maar zeggen, veel moois te lezen in dit fraai uitgegeven boekje. Ik zou graag zien dat het initiatief van Piet Driest en Diederik Jansen verder wordt ontwikkeld, dat zij hun verzameling receptiegegevens uitbreiden, en tijd, ruimte en medestanders vinden om hun materiaal uit te diepen. Mag ik in die richting een paar suggesties doen?
1. | De uitbreiding van het databestand ‘Flaubert in Nederland’ zou in eerste instantie gericht moeten zijn op gegevens over de Nederlandse literaire receptie. Niet op gegevens uit het buitenland, evenmin op gegevens over andere dan literaire receptie, zoals film of toneel. |
| |
2. | Binnen de gegevens over literaire receptie zou je onderscheid moeten maken tussen passieve en actieve receptie. Dat zijn (als ik het me goed herinner uit de receptie-esthetica) de termen waarmee onderscheid wordt gemaakt tussen reacties in de (literaire) kritiek, zoals de artikelen van De Beer, Smit Kleine etc. en reacties in de vorm van literair werk, zoals de roman van Willem Brakman. Die laatste categorie opent interessante vragen. De eerste vertaling van Madame Bovary was van de hand van de schrijver G.H. Priem (1904). Priem was de auteur van Greta, een Amsterdamsche roman (niet een realistische roman, zoals het boekje vermeldt). Ik neem aan dat Priems activiteit van vertaler van Madame Bova- |
| |
| |
| ry van invloed was op de tweede activiteit van schrijver van een realistische roman. Dat Greta, met andere woorden, een heel interessant receptiedocument is voor de eerste receptie van Madame Bovary in Nederland. En als je dat spoor eenmaal te pakken hebt, volgen andere interessante vragen: wat is de invloed geweest van Madame Bovary op de vele realistische en tragische jongevrouwenromans die eind negentiende eeuw verschijnen van de hand van auteurs die allemaal bekend waren met en zich enthousiast toonden over Flaubert, zoals Conrad Busken Huet (Lidewijde), Louis Couperus (Eline Vere), Lodewijk van Deyssel (Een Liefde), August P. van Groeningen (Martha de Bruin), Frederik van Eeden, Van de koele meren des doods, enz, enz. Aan deze twee categorieën van passieve en actieve receptie zouden de vertalingen als derde categorie moeten worden toegevoegd, want ook die zijn een belangrijke bron van receptiegeschiedenis. |
| |
3. | Flaubert wordt door de samenstellers van het boek neergezet als ‘de eerste realistische schrijver’. Zij verbazen zich erover dat Nederlandse critici en schrijvers Flaubert hebben kunnen zien als een romanticus, soms zelfs als een ‘volbloed romanticus’. ‘Flaubert zou zich in zijn graf hebben omgedraaid,’ zeggen ze. Maar is dat wel zo? De werkelijkheid lijkt me genuanceerder, interessanter ook. Flaubert was naar eigen zeggen een ongeneeslijk romanticus. Hij kon zich er niet van weerhouden weg te dromen op de wildste romantische fantasieën. La Tentation de Saint-Antoine is daar een uiting van. Maar ook Salammbô, en ‘Herodias’, het tweede uit de Drie Verhalen, en vooral Madame Bovary, de roman die zijn naam heeft gegeven aan het ‘bovarysme’ dat geheel berust op de onbedwingbare neiging om het banale dagelijkse leven te ontkennen ter wille van een denkbeeldige romantische wereld. Emma Bovary doet dat zo mateloos en compromisloos dat zij haar dromen met de dood moet bekopen. Dit compromisloze kiezen voor de droom tegen de werkelijkheid, voor de inzet waarmee je de werkelijkheid omvormt en aanpast aan je dromen en verlangens, stemde volledig overeen met een neiging van Flaubert zelf. Hij noteerde tijdens het schrijven van Madame Bovary dat hij zich zozeer met Emma identificeerde dat hij Emma was. Deze compromisloze romantiek was de reden waarom Charles Baudelaire lyrisch en thousiast was over Madame Bovary. Volgens Baudelaire trof deze roman precies de houding die men tegenover de realiteit moest innemen: namelijk van een niet aflatend streven om de werkelijkheid tot droom te transformeren. Welnu, de periode rond midden negentiende eeuw stond niet sympathiek tegenover romantici. Flaubert kreeg van zijn vrienden genadeloos op zijn kop voor zijn romantische
fantasieën als La Tentation de Saint-Antoine, en diezelfde vrienden dwongen hem zich bezig te houden met de alledaagse werkelijkheid. Onder hun aandrang zette Flaubert zich schoorvoetend tot het schrijven van de geschiedenis van Emma Bovary, een opdracht die hij beschouwde als een vorm van ‘huiswerk’ of ‘strafwerk’, bedoeld om zijn romantische neigingen te leren bedwingen. Madame Bovary is zo'n buitengewoon interessant boek, omdat Flaubert daarin met veel moeite zijn romantische neigingen overwint. Madame Bovary is een vergeldingsactie. Flaubert bouwt
|
| |
| |
| eerst het romantische ideaal op: Emma leest in haar jeugd Chateaubriand, Bernardin de Saint-Pierre en allerlei andere romantische schrijvers; haar wereldbeeld is dat van de romantische idealen. Vervolgens laat hij dat wereldbeeld wreed schipbreuk lijden als Emma er na haar huwelijk met de plattelandsarts Charles Bovary achter komt dat de werkelijkheid niet beantwoordt aan haar dromen, en ze vervolgens alles in het werk stelt (minnaars, vluchtpogingen, schulden maken) om die droom toch te verwezenlijken, met het uiteindelijk fatale gevolg dat ze op een afschuwelijke manier zelfmoord pleegt. Flaubert ontwikkelde zich tot een realist doordat hij de romantiek waarmee hij verknocht was, om zeep bracht, doordat hij met andere woorden een deel van zichzelf om zeep bracht. Het realisme waarop hij zijn onuitwisbare stempel heeft gedrukt, berust op de vernietiging van de romantiek. Het realisme is (in Frankrijk) realisme, omdat daarin de romantiek ten grave wordt gedragen.
Realisme en romantiek zijn in deze optiek onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daar komt nog iets bij. Flaubert was een nihilist. Al zijn verhalen en romans monden uit in een vernietiging die tegelijkertijd een zelfvernietiging is. Uit deze kaalslag zag Flaubert maar een uitweg: de kunst. Hij klampte zich vast aan het idee dat hij de weerzinwekkende werkelijkheid leefbaar kon maken als hij die eerst zou vernietigen en de brokstukken vervolgens zou transformeren tot sublieme taal. Zijn ideaal was een roman die nergens over zou gaan en geheel op stijl zou berusten. Flaubert hoopte dat hij door de troosteloze werkelijkheid te sublimeren zichzelf (en de werkelijkheid?) kon redden. Zo hebben we dus niet één Flaubert, maar op zijn minst drie: de romanticus, de realist en de (post)modernist. En misschien moet je daar nog andere Flauberts aan toevoegen: Flaubert de decadentist, Flaubert de symbolist. |
| |
4. | Dat brengt me bij mijn laatste opmerking. Flaubert in Nederland is ingedeeld in drie periodes: ‘Eerste ontvangst’, ‘Brede introductie’ en ‘Acceptatie’. Deze indeling geeft Flauberts werk iets eendimensionaals. De receptie van Flaubert wordt voorgesteld als een proces waarbij iets dat aanvankelijk onbekend is en weerstand oproept, vervolgens tot de gedachten wordt toegelaten en ten slotte wordt aanvaard, waarbij de laatste fase van ‘acceptatie’ iets heeft van ‘Eind goed, al goed’, of in een iets andere context ‘We leggen ons neer bij het onvermijdelijke’, ‘Wij berusten’. |
De receptie van een groot literair oeuvre verloopt volgens mij anders. En dat andere zit hem in wat ik zal noemen de meerdimensionaliteit. Flauberts werk heeft zoveel (soms innerlijk tegenstrijdige) aspecten dat het in opeenvolgende periodes in Nederland om steeds andere redenen is gewaardeerd en gelezen. Waar kun je aan denken? Je kunt denken aan een eerste receptie door onze realisten/naturalisten: Couperus, Van Deyssel, Coenen, Van Eeden etc. Vragen die zich voordoen in deze eerste receptie zijn: hoe verhoudt de receptie van Flaubert zich tot die van Emile Zola en van de gebroeders Goncourt? Het Nederlandse realisme/naturalisme is namelijk allesbehalve een kopie van het Franse realisme/naturalisme, maar bevindt zich meer in de buurt van het Duitse poëtische naturalisme (Theodor Fontane). Welke rol
| |
| |
speelden de Franse realisten/naturalisten in het klimaat van de Nederlandse jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw? Hadden Flaubert en Goncourt daarin meer invloed dan Zola, vanwege hun stilistische meesterschap?
Vervolgens is er zoiets als een Nederlands symbolisme. Er zijn positieve reacties van Adriaan Roland Holst en P.N. van Eyck. Zochten en vonden zij in Flaubert iets van hun symbolistische idealen? Wat zochten ze precies? En wat zegt dat over de symbolistische dimensies van de prozaschrijver Flaubert?
Dan zijn er de modernisten, waarmee ik voor het gemak de brede groep aanduid van het begin van de twintigste eeuw tot de Forum-generatie (Vestdijk, Du Perron, Ter Braak). Het was een groep die zich (zoals hun internationale collega's) uitermate interesseerde voor bewustzijnsprocessen, en die veel van hun gading hebben kunnen vinden in de experimentele manier waarop Flaubert onmerkbare overgangen maakte tussen beschrijvingen van de werkelijkheid en de psychologische reacties van de personages daarop. Deze stijl is beroemd geworden onder de naam ‘indirect libre’ en ze houdt verband met en loopt soms over in de ‘monologue intérieur’. Zagen de modernisten deze kwaliteit van Flaubert? Staken ze er iets uit op? En zo ja wat?
Ten slotte zijn er de postmodernisten. In internationaal verband Julian Barnes met zijn Papagaai. In ons land Willem Brakman met Het zwart uit de mond. Kenmerkend voor beide schrijvers (en voor het postmodernisme in het algemeen) is de neiging om literaire werken te beschou wen als autonome taalbouwsels, dat wil zeggen constructies die niet naar een externe werkelijkheid verwijzen, maar naar de interne samenhang tussen de woorden en zinnen. De herinnering aan Flauberts ‘boek dat over niets gaat en alleen berust op stijl’, wordt door de postmodernisten vaak aangehaald om duidelijk te maken wat ze bedoelen. Wie zijn in Nederland de postmodernisten? Hoe lezen/waarderen ze Flaubert? Ik zou het graag willen weten.
Kortom: waar ik voor wil pleiten is een Flaubert-receptie-database volgens wisselende receptiehorizonten. Een van de voordelen van zo'n aanpak is dat je rekening houdt met de belangrijkste stromen van de cultuur waarin Flauberts werk wordt ‘ontvangen’, maar het grootste voordeel is wel dat zo'n reeks receptiehorizonten in principe oneindig is en niet wordt afgesloten met een nogal deprimerende ‘acceptatie’.
|
|