Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 13
(2006)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Rembrandt, Allegorisch musicerend gezelschap, 1626
| |
[pagina 45]
| |
Frank Ligtvoet
| |
[pagina 46]
| |
aan het woord in Bart Moeyaerts ‘Erg eenzaam ook’ en in Anneke Brassinga's gedicht spreekt de bruidegom tegen Het joodse bruidje. In een andere variant van de narrativiteit worden de schilder of zijn werk op een of andere wijze aangesproken, zoals in Bernlefs ‘Handen’. Maria Barnas en Rutger Kopland kijken beiden in de ogen van de afgebeelde (en zien daarin vooral zichzelf). In Victor Schilferli's gedicht bij het portret van Titus in monnikspij gaat het net iets anders: hij beschrijft in de derde persoon schilder en model, vader en zoon, en hun onderlinge relatie. Niet alleen in de vorm zijn de dichters onorigineel, ook wat inhoud betreft is er weinig nieuws onder de zon. Driek van Wissen dicht braaf bij het stilleven Twee pauwen dat ook de meest trotse pauw dood is en alleen maar eeuwigheid heeft gekregen omdat hij ‘met meesterhand geschilderd’ is. Vita brevis, ars longa, zullen we maar zeggen. En met onsterfelijkheid bemoeien onder vele anderen zich ook Hans Tentije, Jan Baeke, Eva Gerlach, Victor Schiferli en H.H. ter Balkt. Wie niet op leven en dood heeft gedicht, heeft zich vooral beziggehouden met psychologie: zo is Anna Enquists conclusie dat elk portret een zelfportret van de schilder is. En vindt Maria Barnas dat elk portret een zelfportret van de waarnemer is. En vindt Judith Herzberg dat een geschilderd portret nooit een waarachtig portret van een persoon kan zijn. Er zijn eigenlijk weinig gedichten in de bundel die wat inhoud betreft niet ook in de negentiende of twintigste eeuw geschreven hadden kunnen zijn. En wat vorm betreft niet in de twintigste. Dat is ondanks een aantal mooie gedichten in de bundel wel een teleurstelling voor een lezer in de nieuwe eeuw. Twee gedichten, naast de hermetische Jeremiade van Bruinja, vallen in deze onoriginele, onmoderne bloemlezing op. Het is in de eerste plaats Anneke Brassinga's gedicht naar aanleiding van Het joodse bruidje, dat - hoewel narratief, namelijk een monoloogje van de bruidegom - in de eerste plaats toch een muziekstukje is met de klanken uit de titel, de o's en de ui's: [...] zij is het blote fruit aan mij geopend,
ruigte van het toegedane, schoon ontluiken
in hoofs genegen zijn, o vroom beschuitje,
boterschaapje [...]
Haar gedicht heeft zich losgezongen van het plaatje. Het tweede gedicht dat opvalt, omdat het misschien de enige eenentwintigsteeeuwse vertaling is, is Erik Menkvelds ‘Het geheime lied van de non’ dat Rembrandts Allegorisch musicerend gezelschap als onderwerp heeft. Menkveld gebruikt de afbeelding als was het een cartoon. Zijn gedicht is als het onderschrift te beschouwen, en als je de grap doorhebt, ontkom je er niet aan om te lachen. Zijn gedicht - overigens een handig spel met stijlen en genres - is geen praatje bij een plaatje, maar Menkveld maakt van Rembrandts werk een plaatje bij zijn praatje. | |
[pagina 47]
| |
Het geheime lied van de nonVoor viola da gamba, harp en vrouwenstem Waarom haat je mij zo, uit liefde?
Wat baat het mijn botten als relikwieën te verbieden?
Ik begrijp je niet, mijn liefste.
O jij doet slechts je plicht. Geen nobel
verlangen, geen edele hoop
school achter mijn daden. Dat weet jij.
Een prelaat verricht zijn taken niet goed
als hij alles wat heilig lijkt heilig verklaart
zonder eigen vooronderzoek - dat deed jij.
O grootst geluk aan den lijve ervaren. Door jou
lig ik in ongewijde aarde. Nooit zul je weten
wacht even jongens, wat staat hier precies?
Menkvelds slotregel luidt: wacht even jongens, wat staat hier precies? Hij en een paar andere dichters hebben zich dat in deze bundel afgevraagd, de rest heeft goeiig de traditie van emblemata en beeldgedicht gevolgd. Rembrandts werk had in dit jaar betere vertalers verdiend. |
|