de liefde voor de Nederlandse literatuur en de belangstelling voor vertalen op zijn studenten over te dragen. Stelselmatig analyseerden wij bestaande vertalingen in het Duits en natuurlijk ontdekten we daarin een hele rissen fouten. Toen viel het me al op hoe gemakkelijk het is om fouten en stilistische gebreken te vinden in vertalingen van anderen, maar ook hoeveel moeilijker het is om het zelf beter te doen. Dat ik ooit nog eens literatuur zou kunnen gaan vertalen kwam toen niet bij me op.
Om nog een paar extra eeuwen van de Nederlandse literatuur te leren kennen, kwam ik naar Nederland. In Leiden was de literatuur van de achttiende en negentiende eeuw aan de beurt. De Leidse universiteit was voor mij bovendien interessant omdat daar een leerstoel voor Duitse exil-literatuur bestond. Zoals zovelen van mijn generatie had ik met name belangstelling voor de vertegenwoordigers van het andere, niet-fascistische Duitsland. In werkgroepen over de literatuur van Duitse emigranten deed ik vooral onderzoek naar Wolfgang Cordan, een vergeten Duitse dichter, die vertalingen van Nederlandse poëzie publiceerde en die bovendien bij het Nederlandse verzet tegen de Duitse bezetting betrokken was geweest.
Na twee jaar studeren was de studiebeurs op en moest ik werk zien te vinden. Bij een uitgeverijtje in Katwijk, waar ik toen woonde, mocht ik allerlei klusjes doen, ze hadden daar een Duitse afdeling. Toen er op een dag een vertaler tijdelijk uitviel, vroegen ze mij of ik de vertaling misschien kon overnemen. Het betrof een boek over de Mossad, de Israëlische geheime dienst, dat uit het Engels in het Duits vertaald moest worden. Het was een uitdaging die ik pas na lang aarzelen durfde aan te gaan. Het was verre van eenvoudig, maar ik ontdekte wel dat het werk me heel goed beviel en dat ik er veel plezier in had. Toen het boek verschenen was, sleepte ik het op de Frankfurter Buchmesse van de ene uitgeverij naar de andere, waarbij ik me voor professioneel vertaalster uitgaf en verklaarde nieuwe opdrachten te zoeken. En die opdrachten kwamen daadwerkelijk: medische, psychologische, historische en computertechnische boeken uit het Engels en het Nederlands.
Ergens voelde ik bij het vertalen van al die specialismen toch een gemis, de literatuur, en daarom begon ik, gewoon voor mezelf, poëzie te vertalen. Vooral de Vijftigers spraken me erg aan. Toen kwam het toeval me weer te hulp, wat voor mijn loopbaan als literair vertaalster de doorslag zou geven. Via mijn mentor in Leiden leerde ik de vertaalster Ingeborg Lesener kennen, die in het Europäische Übersetzerkollegium Straelen aan een bloemlezing meewerkte. Ik liet haar mijn vertalingen lezen en zij raadde me aan ze naar Straelen te sturen. Ik raapte al mijn moed bij elkaar en vroeg in Straelen of ik aan het project mocht meedoen. En dat mocht!
Dat was zo ongeveer het mooiste wat me als beginnelinge in het literaire vertaalvak had kunnen overkomen, want voor literaire vertalingen worden heel andere eisen aan een vertaler gesteld dan voor vakliteratuur. De oudere deelnemers, onder wie Maria Csollány, Johannes Piron, Sigi Mrotzek en Heinz Schneeweiss, hadden al veel ervaring als literair vertaler. De samenwerking verliep indertijd als volgt: ieder voor zich stuurde de andere groepsleden zijn vertalingen toe, die vervolgens tijdens bijeenkomsten werden besproken. Ik mocht weliswaar niet zo veel eigen vertalingen