[103]
Ivens. Zij zijn brokkelig en onbepaald. Bij haar merkt men een zekeren invloed van Ruttmann en de Fransche avantgarde. De vrije opnamen, prachtig gevonden en goed op de lens gebracht (de droppels, de natte ruiten, het natte asphalt, de glanzende parapluien enz.), hebben hun bijzondere zuivere vormwaarde, maar zijn niet opgenomen in het organisch geheel van het beeld. Het beeld heeft geen ruggegraat, heeft geen innerlijke algemeene bepaling, alleen een eng-subjectieve bespiegelende ‘stemming’. Dit alles is zonder twijfel een tekort, maar een zeer begrijpelijk tekort. Ik beschouw ‘De Brug’ en ‘Regen’ als eerste leerstukken, die natuurlijk aan vreemde invloeden onderworpen zijn, en alleen dat vertoonen wat iemand, die zich van de camera en de montage weet te bedienen, presteeren kan. Het zijn de eerste werken van een mensch, die schrijven leert, en die enkele lettergrepen en letters (geen woorden) opschrijft, welke zich slechts nu en dan tot woorden vormen.
Ik was buitengemeen verrast en verblijd, toen na de twee reeds genoemde films, op het doek de ‘Zuiderzee’ verscheen. Wat was e. gebeurd? Alle belangrijke gebreken, die zoo in het oog vielen bij de eerste werken van Ivens, waren als door een wonder verdwenen. Hij heeft geen stap, maar een geheele sprong vooruit gedaan. De onzeker, onrustige montage van ‘De Brug’ en ‘Regen’ was vervangen door een rustig, duidelijk en zeker rythme. Het toevallige, vormelijk-aesthetische kader, waarin men de parapluien kon verwisselen met paddestoelen en de menschen met hun weerspiegelingen in de plassen, was veranderd in van bloed en leven doortrokken beelden. Meer dan dit, in het beeld van Ivens was oprechte ‘dynamiek’ gekomen. Niet de dynamiek van een zich-oplossen in een zeer verbrokkeld kader, maar de dynamiek van de werkelijke voortgang, de ontwikkeling van het beeld. In ‘Regen’ wisselen de op straat loopende menschen af met de op het water neervallende droppels en verdwijnen spoorloos; inplaats van de droppels verschijnt op het doek een door regen overgoten ruit met daarachter zich bewegende silhouetten van voorbijgangers, en de droppels verdwijnen eveneens spoorloos. Het beeld, niettegenstaande de beweging in ieder van zijn aspecten, staat eigenlijk stil. Geheel anders bij de ‘Zuiderzee’. Hier beweegt alles. Het eene kader, overgaande in het andere, ontwikkelt het eenige, organische weefsel van het beeld. Deze gang is duidelijk en overtuigend. Hier schrijft Ivens geen afzonderlijke, nietszeggende lettergrepen. Hij beperkt zich zelfs niet tot woorden. Hij spreekt met duidelijke zinnen.
Ik schreef boven, dat ik verrast was, toen ik de ‘Zuiderzee’ gezien had; dit is geen leege beleefdheidsphrase. Ik was inderdaad geemotioneerd, zooals ik iederen keer geemotioneerd ben wanneer ik werkelijk goed gemaakt werk zie, dat bewijst dat aan den horizon der film een nieuwe, sterke en talentvolle voorvechter verschenen is.
Waardoor is dan zoo'n ‘record’ sprong van Ivens te verklaren? Ik denk dat de oorzaak hier een dubbele is. Ten eerste heeft Ivens zich losgerukt van zijn vroegere onbepaalde, aesthetische beginselen en is hij bewust overgegaan tot een werk van levende realiteit. Hij heeft zelf nieuw materiaal uitgekozen, dat diep en belangrijk is en in het geheel niet lijkt op het vroegere oppervlakkige glijden over levensverschijnselen. Dit bevrijdde hem ineens van vorm-invloeden van Ruttmann en de Franschen. Dat Ivens als thema voor zijn werk het grandioze indijken en droogleggen van den bodem, die tot nu toe door de zee bedekt was, een geweldig werk, dat het kunnen van den mensch en de arbeid bevestigt, gekozen heeft, toont volgens mij, zonder eenigen twijfel de groei van den meester aan. Hier vertoont hij zich niet als de operateur-regisseur, die door het leven dwaalt, jagend op toevallige lichteffecten, maar als een zuiver en konkreet denkend mensch. Volgens mijn diepe overtuiging is dit zuivere