Filmliga
(1927-1931)– [tijdschrift] Filmliga– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCarl Froelich: Die Nacht gehört uns
| |
Yoshiwara
| |
[pagina 568]
| |
[94]
East is east and west is west...maar ik heb een sterke verdenking, dat ‘east’ hier wel degelijk ‘west’ is. Ik kan mij vergissen - maar het heele geval, doet mij allerbedenkelijkst suspect aan. De gedachten wil mij niet loslaten, dat de Japanner, welke deze film maakte zes voet lang is, in plus fours en hemdsmouwen rondloopt en Wrigley kauwt. Het is onmiskenbaar waar, dat de sujetten volbloed Japanners zijn, maar een blik op de reeds genoemde Japansche prenten doet mij hevig vermoeden, dat hier een regie aan het werk is geweest, die haar school te Hollywood of Neu-Babelsberg heeft doorloopen. Waarbij de instinctieve zekerheid komt, dat deze strakke Mongoolsche maskers - in waarheid: maskers! - niet voorbestemd zijn om aldus te janningsen...een intuitieve overtuiging, dat de expressiviteit van den Japanner andere middelen zoekt dan een hopeloos geforceerde gelaatsplastiek. Deze verdenking wordt overigens nog versterkt door het feit, dat de scenerie in ieder schamel geoutilleerd atelier gemaakt kan zijn: nergens wordt gebruikt gemaakt van het Japansche ‘open-air’ landschap, noch van het Japansche volksleven. Wij worden met jaloersche zorg opgesloten binnen de nauwe wanden van almaar het zelfde straatje, hetzelfde huisje, dezelfde kamer - ten overvloede nog in een beschermend halfduister gehuld. Men versta mij goed - niet dat men hier zou eischen de vermaarde snoezige ‘Butterfly’-entourage met dwergtuintjes, chrysanten, Boeddha's en parasols - maar het feit, dat de atmosfeer, welke zoo voor de hand liggend en gemakkelijk te verkrijgen ware, geheel is verwaarloosd, mag op zijn minst genomen, onbegrijpelijk genoemd worden. Zoo is er meer dat verwondert. Zonder dat ik ooit - parole d'honneur! - in aanraking ben geweest met een geisha, wil het er mij maar niet in, dat een Japansche hetaere zich zou aanstellen gelijk de schoone O-Uma doet, met zulke sterke reminiscenties aan een aangeschoten westersche cocotte. Evenmin als ik kan gelooven, dat een Japansche vrouw een dergelijke Amerikaansche pruderie en braafheid aan den dag legt, wanneer zij in handen valt eener koppelaarster. Dit alles riekt verdacht naar de ethische code eener onvervalscht westersche bioscoop-commissie! Tenslotte de filmische realisatie: die is volmaakt van kennen en kunnen. Enchaineeren, afbeelden, incopieeren, rythmische rubato's alles wordt met een virtuositeit en zekerheid toegepast, die gewis niet vreemd zijn aan het effectvolle schokschouderen der weenende Japansche en de traditioneele greep-naar-den-strot van een opgewonden Japanner. Neen - er blijft bij dit alles een felle tegenspraak bestaan tusschen de, ondanks de geforceerde gelaatsgymnastiek, mysterieuse en ondoorgrondelijke mongoolsche gezichten na deze conventioneele westersche tooneeltechniek. L.J. JORDAAN |
|