Naschrift
De critiek van den heer Last richt zich voornamelijk tegen mijn bespreking der films ‘Atlantic’ en ‘Dokken van New-York’ (zie in dit nummer trouwens ook het artikeltje over Paul Czinner). Zonder op zijn eenigszins sensueele terminologie verder in te gaan, meen ik toch te moeten opmerken, dat het wezensverschil tusschen amerikaansche en russische film door mij nimmer is ontkend, integendeel, dat het zelfs in de genoemde bespreking van de ‘Dokken’ nog eens extra is geaccentueerd! Evenmin heb ik ooit getracht, de sociale beteekenis der russische filmkunst van de aesthetische gewelddadig te scheiden; door Eisenstein b.v. een Bauer te noemen, beweer ik allerminst, dat wij de boeren kunnen missen, gelijk de heer Last mij in de pen geeft.
Voor de sentimenteele verheerlijking van de russische film voel ik echter niets. Omdat er een wezensverschil bestaat, zoo redeneert de heer Last, is de russische film superieur. Die logica ontgaat mij. Omdat ‘Atlantic’ en ‘Dokken’ geen juiste reproductie geven van het proletariaat en de matrozenwereld, redeneert de heer Last verder, zijn zij ‘Amerikaansche sletten’. Ook deze logica ontgaat mij. Stel u voor, dat de kunst zoo banaal was, dat zij slechts de gemiddelde realiteit tot leven kon roepen! Stel u voor, dat men Racine ging veroordeelen, omdat hij een onjuiste voorstelling geeft van de hof-mentaliteit onder Lodewijk XIV! Stel u voor, dat men de russische film verwerpen gaat, omdat hij van alle matrozen en arbeiders heiligen en van alle kapitalisten schurken maakt! Het geborneerde kunstcriterium van den heer Last zal geen andere kunst meer kunnen waardeeren dan die een ‘werkelijke’ afbeelding geeft van zijn matrozenvakvereeniging; ziedaar de consequentie van zijn betoog.
Om over ‘Atlantic’ te kunnen spreken, zoals de heer Last doet, zèlfs aangenomen, dat hij een overtuigd aanhanger der marxistische ideologie is, moet men zich verengd hebben op een