[98]
Sovjet-films verbiedt. ‘Solitude’ immers moet een openbaring zijn voor een publiek, dat de eeuwigheid alleen gesymboliseerd kende in Poirier's pompeuze zonnewijzer en de Mille's pralende Christus-schending, - zonder te vermoeden, dat zij zich grootsch en geweldig kan openbaren in een poovere lekkende kraan. Parijs aanbidt ‘Solitude’, zooals het Foch bijzette in den Invaliden-dom...bij gebrek aan een èchten Napoleon.
Fejos' werk is met dit al een merkwaardige creatie. Wie Cavalcanti's verbijsterend slechte film: ‘La Jalousie du Barbouillé’, welke er aan voorafgaat, overleeft, zal zich rijkelijk beloond zien, door het aanschouwen van deze tweede poging in Amerika's nieuwe koers. Wat valt er van Hollywood in de toekomst te verwachten? - is de vraag, die zich voor de zooveelste maal opdringt. Na ‘Crowd’, ‘Lonesome’...de tegenstelling zit alleen in den titel, want evenals King Vidor heeft Paul Fejos energiek het roer omgegooid in een richting die scherp afwijkt van de tot heden gevolgde. Wat gebeurt er ‘over there’? Is men er eindelijk zat en beu van den cultus der schijnheiligheid en der protserij? Heeft men er ten langen leste genoeg van cocaine-madonna's en stuc-paleizen - valt men uit dégout en oververzadiging terug in een verlangen naar eenvoud en waarachtigheid? Het is moeilijk te gelooven - maar niettemin zijn daar de twee films: ‘Crowd’ en ‘Lonesome’ merkwaardige verschijnselen, die tot nadenken stemmen.
Zeker, King Vidor haastte zich, zijn eigen goeden opzet te verloochenen. Men herinnert zich het voortreffelijke en interessante begin, dat in een forschen opzwaai, in een stormend tempo de menigte weet te scheppen, krioelend tusschen sky-scrapers, nietig, hopeloos, werktuigelijk als een mierennest. Dan echter vervalt de film in de eeuwige Amerikaansche fout: het aaien en opkammen van het individu tot den ‘held’. Laat u niet om den tuin leiden, door het feit, dat deze held geen rapier of plastron draagt - ook de ‘eenvoud’ is te idealiseeren en ik weet niet wat irriteerender is, de verblindende Adonis-in-rok dan wel de simpele trouwhartigaard, in wien het business-Amerika zoo gaarne zich zelf herkent. In ‘Crowd’ nu, heeft men het massa-realisme blijkbaar aangedurfd - voor het individueele realisme schrikte men terug: het individu blijft een handig vermomde ‘held’.
De Hongaar Fejos gaat in ‘Lonesome’ een stap verder - zijn visie van het Amerikaansche gemeenschapsleven is minstens even scherp en overtuigend als die van Vidor, maar de grondgedachte is origineeler en koener - stijgt zelfs tot een onverwachte tragiek. Men oordeele: Twee jonge menschen, een mecanicien en een kantoormeisje, slaven van den werktredmoien en het weekgeld, beiden alleen levend in den koortsachtigen tumulus van den New-Yorkschen metropool, ontmoeten en vinden elkaar op een vrijen Zaterdagmiddag in het Lunapark. Uit de onhandige flirt - prachtig van eenvoud en zonder eenige zoetelijkheid - ontstaat een oppervlakkige, aarzelende intimiteit, die nauwelijks elkaars voornamen en beroep ontdekt, maar diep-in een gevoel van ongekend geluk en nauwelijks aanvaarde hoop doet geboren worden: de redding van twee verlatenen, die de ontzettende eenzaamheid der wereldstad hebben te dragen. Zij verliezen zich in het geluk van het oogenblik, bewaren, met de instinctieve economie der verliefden, alle verder doordringen in elkanders levensbijzonderheden voor de lachende toekomst en bedrijven slechts de zoete dwaasheden, welke der jeugd zijn en die een kermesse d'été in overvloed biedt. Zij dansen, stoeien op het strand, laten zich fotografeeren, winnen een prijs in een schiettent en wagen zich tenslotte aan de ongewisheden van den toboggan, steeds gedragen door een roes van geluk en triomf: twee Sterken, die de Eenzaamheid overwonnen.
Dan overvalt het meisje, overweldigd door de emoties, een flauwte en terwijl de ontstelde jonge man een glas water gaat halen, draagt men haar weg. Zij komt bij en gaat hem zoeken. Hier nu stijgt de film tot een onverwachte tragiek. In de kolkende, joelende menigte zoeken de gelieven-van-een-dag elkaar - schreeuwen het uit, dat zij elkaar niet missen kunnen en oneindig schrikkelijker, dan het dwalen in de verlaten stilte van een mijnlabyrinth, is dit hopelooze vechten tegen den passieven weerstand eener onverschillige, tierende menschenmassa. Eindeloos duurt dit wanhopig zoeken en met de toenemende duisternis, valt over hen de wurgende zekerheid, dat zij elkaar verloren hebben, voorgoed.
Dit alles nu is met een volmaakt meesterschap doorgevoerd en van vrijwel absolute filmische zuiverheid. Een hamerend, rauw rythmisch tumult van in beweging omgezette emotie, doet de dreigende, obsedeerende stilte, die komen moet tegemoet zien als een ramp en een verlossing. Dit is in waarheid een sterke tragedie, opgebouwd uit de allereenvoudigste middelen. Met klimmende verbazing ziet men het wonder groeien: een Amerikaanschë film, die in ijzeren consequentie de logiek der gebeurtenissen aanvaardt, die een tyranniek amusementspubliek in het bête-lachende aangezicht waagt te slaan, die het Leven aandurft, in de wetenschap, dat smart schoonheid is.