[67]
anderen boeg moeten gooien. Daarop wachten wij, belangstellend in het volgende vermaaksartikel. Maar het is gelukkig, dat de oprechte cineasten, die in een ander vlak werken dan de ‘productie’, in het vlak van eervol slagen en mislukken, niet moedeloos neerzitten of van de komende katastrophe het heil hopen; want zij zouden misschien nog kunnen neerzitten, tot zij grijs van haren waren geworden...
Met ‘Branding’ hebben Franken en Ivens zich aan het probleem van de speelfilm gewaagd; d.w.z. zij hebben zich de vraag gesteld, hoe men spel en film kan harmoniseeren. Uit het resultaat blijkt duidelijk, dat zij voor alles de film wenschten; hier ligt al onmiddellijk het fundamenteele verschil met de vermaaksproductie. Wanneer hier fouten worden gemaakt, dan zijn het dèze hoopvolle fouten: dat het spel werd opgeofferd aan de film, dat de acteurs, in angst voor een barok teveel, werden ingehouden tot kale soberheid soms een rijke illusie verdrong. In de bioscopen offert men de film aan het spel, de soberheid aan de acteurs. Uit ‘Branding’ komt de complicatie der gefilmde psychologie als een onopgeloste puzzle, maar tenminste als een puzzle, naar voren. ‘Branding’ is een nog stotterend raden naar het geheim van den filmacteur, die, eenerzijds, geen privilege mag bezitten boven de doode stof en, anderzijds, al bij voorbaat door zijn menschelijkheid geprivilegieerd verschijnt. Meer: ‘Branding’ is een gooi naar de psychologie van het gansche beeldvlak, waarin de acteur zijn bijzondere symboliek heeft, zonder zijn bijzonderheden ten koste van de symboliek der doode dingen te laten woekeren. En deze poging, om eenheid te scheppen uit zooveel verschillende symboliek is, meerendeels, mislukt. Mislukt, omdat het zware probleem nu eens niet ontweken, maar ernstig gesteld werd.
Hoofdfout is ongetwijfeld de onvoldoende beheersching van de psychologische symboliek. Noch Franken, de auteur van het pompeuze spel D 16 MM, waarin hij zich zeer zeker géén psycholoog toont, noch Ivens, de maker van ‘De Brug’, waarin hij de psychologie welbewust als middel versmaadde, bezaten blijkbaar de onfeilbare intuïtie, waarover b.v. Poedowkin, en op een geheel ander plan, Claude Autant Lara konden beschikken. Er heeft in dezen, de film bewijst het, geen leidende figuur, geen cìneast bestaan; wij herkennen al te duidelijk Ivens' persoonlijkheid in de visueele intermezzi, die opgenomen hadden moeten zijn in den gang van de zichtbare psychologische ontwikkeling, maar nu als meesterlijke fragmenten los bleven hangen. Wat ons van Franken bijblijft, is dit: een doelbewuste regie
‘BOUDDHA VIVANT’: IVENS FILMT, JONG KATWIJK ZIET TOE
van afzonderlijke scènes, een angstig waken voor spelersbarok, maar daarnaast een volkomen tekortschieten in psychologische intuïtie, die van de grootste gebarensoberheid juist uitstekend had kunnen profiteeren. Zoo wordt de soberheid van ‘Branding’ armheid aan psychologie, waar het enkele gebaar vaak geen symbool is, waar de zwijgende taal te dikwijls onverstaanbaar wordt. Zeker bedoelde Franken aphoristisch te filmen; maar het aphorisme werd herhaaldelijk visueel stotteren. De continuïteit ging verloren, de overgangen, de keerpunten der ontwikkeling, raakten zoek; de scènes volgden elkaar op, zonder samen te hangen.
Wij moeten veronderstellen, dat het scenario, dat naar een novelle van Jef Last werd bewerkt, noch Franken, noch Ivens kon inspireeren. Of de novelle daaraan schuld is, kan men moeilijk beoordeelen, en het is bovendien van secundair belang, waarom de inspiratie niet van het onderwerp kwam. Het onderwerp werd in Franken's geest niet cinegraphisch omgesmolten; voor Ivens bood het alleen kansen voor zijn visueele virtuositeit. Er ontstond geen eenheid van symboliek, de beweging bleef dubbelzinnig, nu eens psychologisch motief, dan weer cinéma pur. Deze