J.H.W. van Ophuijsen:
Psychoanalytische opmerkingen over La Coquille et le Clergyman
[58]
Op ons verzoek vatte de Haagsche zenuwarts, de schrijver van dit artikel, wiens belangstelling voor het filmprobleem onzen lezers bekend zal zijn, zijn inleiding gehouden voor de Ned. Vereeniging voor Psychoanalyse hier met enkele wijzigingen samen.
Nog zijn we niet zoover, dat de kunstenaar en zijn bewonderaars het zonder affect verdragen, dat men zijn werk aan een psychologisch of psychoanalytisch onderzoek onderwerpt. Meestal wekt dat ergenis, als ware het een beleediging, en het vergelijken, dat in ieder onderzoek opgesloten ligt, een vernederend gelijkstellen aan geestesuitingen van lager orde. Overbodige ergenis, want, als wij ièts geleerd hebben in de laatste tientallen jaren, dan is het, dat het dezelfde innerlijke conflicten zijn, waaruit de begenadigden dingen van schoonheid scheppen en de ongelukkigen een waan.
La Coquille et le Clergyman vertelt ons iets, maar zeker geen verhaal, geen geschiedenis. De gebeurtenissen, die onze film in beeld weergeeft, zijn niet aaneengeschakeld en geordend op de wijze, diewij plegente verwachten, wanneer iemand ons met eene bepaalde bedoeling eene mededeeling gaat doen. Hoe zich gevolg uit oorzaak ontwikkelt, wat de opeenvolging in den tijd is, dat zijn slechts enkele der vele vragen, die de film onbeantwoord laat. Het is een verwarde en voorloopig onbegrijpelijke reeks van voorvallen en voorwerpen, die we te zien krijgen. Ook treft ons, dat deze voorvallen voor 't grootste deel niet aan de uiterlijke werkelijkheid ontleend kunnen zijn. In die werkelijkheid zijn ze waarlijk onmogelijk.
Onbegrijpelijk en onmogelijk! En toch wekt deze film een ontroering, die niet alleen verklaard kan worden als de bewondering voor de wonderlijke schoonheid der afzonderlijke - als een schilderij of een stuk natuur even vastgehouden - beelden. Onbegrijpelijk en onmogelijk, maar toch ontroerend. Dat kan alleen zijn, omdat de film weerklank wekt in een deel van onze ziel, dat evenmin rekening houdt met tijd en ruimte, met begrijpelijkheid en mogelijkheid. Deze film is niet anders dan de verbeelding van dat stuk innerlijke werkelijkheid, dat wij met den naam: onbewuste aanduiden.
Non pas un rêve, zegt Germaine Dulac van haren film. We willen het gaarne gelooven: de weergave van een droom is hij niet, hij is een bewuste, opzettelijke schepping. Maar zijn inhoud vertoont de grootste overeenkomst met dien van droomen, van delieren en meer dergelijke geestestoestanden, die optreden, wanneer hoogere remmingen wegvallen en het onbewuste vrijer spel krijgt en mogelijk maakt, wat in de uiterlijke werkelijkheid onmogelijk was.
Enkele punten van overeenstemming wil ik met een paar woorden aanduiden. Ik zie haar in het telkens terugkeeren in een anderen vorm van hetzelfde thema. Wie den film rustig in zich opneemt, zal zonder moeite bemerken, dat men telkens en telkens weer overeenkomstige situaties ontmoet. En zoo komt men er toe den film in te deelen in een reeks van fragmenten op juist dezelfde wijze als een droomer zijn droomfragmenten mededeelt. Het zou mij te ver voeren, wanneerik uitvoerig wildeschetsen, welke indeeling ik van den film gemaakt heb. Wanneer het thema der filmfragmenten ter sprake komt, heeft men daarin een aanwijzing voor de bedoelde indeeling. Verder zie ik de overeenkomst met het product van het onbewuste in het veelvuldig voorkomen van beelden, die klaarblijkelijk symbolen zijn, beelden, die voor iets anders in de plaats gekomen zijn. Vervangt men deze beelden door datgene, wat zij voorstellen, dan wordt het ontroerende onbegrijpelijke begrijpelijk en het onmogelijke mogelijk. Het is bekend, dat wij dit vertalen van symbolen van Freud geleerd hebben en dat het datgene is, wat door velen het allermeest gecritiseerd is, omdat willekeur, naar het heet, niet voldoende kan worden uitgesloten. Willen wij het toepassen op onzen film, dan schijnt de willekeur eenvoudig onbeperkt. Immers: delevende droomer is in staat ons in de hem bij zijn verhaalden droom invallende gedachten dat gene te verschaffen, wat we voor ons ‘vertalen’ noodig hebben, maar de zich in gezichtsbeelden afspelende, door zijn schepper veruiterlijkte droom schijnt dit niet te kunnen. Toch is het niet juist. Indien we bij dit werk handelen als bij het ontcijferen van geheimschrift, zullen wij ook hier het verborgene vinden. We leggen de fragmenten droom of fantasie naast elkaar als de fragmenten geheimschrift en gelijkheid, gelijkvormigheid, overeenkomst wijzen ons den weg naar de oplossing, die, door gebrek aan materiaal misschien niet volledig is, doch zeker niet
ver van de waarheid verwijderd.
Wat onzen film betreft heeft deze methode van onderzoek reeds een proef doorstaan. Tweemaal werd hij aan een groep psychiaters en psychoanalytici vertoond. In hoofdzaken bleken zij het over de beteekenis der verwarde beelden eens - een verschijnsel, waarvan men de waarde niet mag onderschatten!
Het meest treft ons in den film, door het vake wederkeeren, de verhouding tusschen de drie