Filmliga
(1927-1931)– [tijdschrift] Filmliga– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMenno ter Braak:
| |
[pagina 245]
| |
[3]
omdat zij gewoon zijn de ‘bedoeling’ van den vormgevenden mensch wanneer die kunst genoemd wordt, verder doorgevoerd te zien; zij dienen zich echter eveneens af te vragen, in hoeverre de Schuttersmaaltijd van v.d. Helst óók de ‘bedoeling’ had zijn makroskopische bakkesen, als reportage, voor een documentaire eeuwigheid te bewaren! Dat men het werk van Mol als ‘reproductief’ qualificeert, en terecht, vindt zijn oorsprong niet in de eeuwig en overal door te voeren scheiding tusschen kunst en natuur, maar in de omstandigheid, dat hier geen poging wordt gedaan de natuur tot menschenwerktuig te maken, dat de ‘bedoeling’ niet verder reikt dan tot de behandeling der natuurlijke materie onder menschelijke auspiciën. Er is in dit opzicht bovendien nog een belangrijk verschil tusschen een operatiefilm en een microscopische film van Mol. In de eerste wordt het natuurlijk aspect nauwelijks door de cinegraphische bemiddeling veranderd. Bij de tweede heeft men de volkomen onbekende sensatie, dat de microscopische natuurwezens door menschelijk toedoen een gigantisch bestaan gaan leiden, waarvan zij zelf nooit gedroomd zouden kunnen hebben. Hier betreedt men het grensgebied; nog één stap verder, en de bacteriën worden acteurs voor Man Ray; dan overheerscht de bedoeling de natuur volkomen en is de documentaire film eigen compositie geworden. Maar stelt de ‘reporter’, die de bacterie en het kristal objectief, maar in ‘onnatuurlijke’ afmeting laat optreden, zich ook niet reeds tegenover de natuur?...
Feyder's ‘Crainquebille’ geeft tot dergelijke bespiegelingen geen aanleiding. Deze film behoort als geheel tot de goede qualiteit van een ouder tijdperk; bij herhaald zien blijkt het verwerken van het scenario steeds ‘litterair’ te blijven, omdat de buitenkant der dingen niet verloochend wordt voor de binnenkant, die het geheim der latere cineasten is. Ergens heeft men ‘Crainquebille’ met ‘Fait Divers’ vergeleken en terecht het pleit ten gunste van Lara beslecht. Hetgeen echter niet wegneemt, dat de fouten van Feyder sympathiek en instructief zijn; en men mag niet vergeten dat onder zijn handen de Féraudy zijn prachtige creatie kon geven! In de scène der rechtszitting tracht hij bovendien, door telkens fragmentarisch het beeldvlak aan de subjectieve gewaarwording van Crainquebille te onderwerpen, een begin van (inconsequente) ‘Ik-film’ te geven; de toeschouwer ziet plotseling door de oogen van den groenteman en leeft zijn gewaarwordingen mee. Moet men dit semi-subjectieve om zijn halfslachtigheid afwijzen? Ook de elasticiteit van het spectatoriale brein spreekt hier een woordje mee! |
|