Vanden Kandieren.
HEt .xxij. capittel is vanden Kandieren. Dese zijn bedeleers suyuerlijc gecleet, ende genen haer wt hoe dat si cooplieden geweest zijn ouer die zee, ende hebben daer af segel ende brief van bisschoppen, gelijc de gemeyne man meynt, ghelijc int derde capittel vertelt is vanden loseneeren, dat si valsche brieuen connen maken, ende si spreken hoe dat si berooft zijn te lande ende ter zee, al en ist niet waer. Ende dese gaen ouer den clant.