Ferguut
(1982)–Anoniem Ferguut– Auteursrechtelijk beschermdDe Middelnederlandse Ferguut als taalkunstwerkDat de Dietse dichter geen slaafse vertaler is en de Franse roman niet zomaar navertelt, moge uit het bovenstaande voldoende gebleken zijn. Er is echter meer. De Dietse tekst maakt hij tot een zelfstandig taalkunstwerk; waarachtig iets heel anders dan ver-taalkunstwerk. Zelfs in het eerste gedeelte (vzn. 1-2592) waarin de Fergus op de voet wordt gevolgd, is een verteller aan het woord die in staat is zich van de Franse tekst los te maken - wat dan toch de grootste moeilijkheid voor iedere ‘vertaler’ is - en echt in het Diets te denken. Wel is het waar dat hij, onder invloed van zijn model, een groot aantal bastaardwoorden gebruiktGa naar voetnoot2, een enkele keer een beetje wil gaan knoeien als hij | |
[pagina 35]
| |
onoplettend leest of niet goed begrijptGa naar voetnoot1, of de Franse tekst vervlaktGa naar voetnoot2, maar alles samen genomen zijn dit vlekjes die het geheel nauwelijks ontsieren en zijn toehoorders hebben ze hoogstwaarschijnlijk niet opgemerkt. Het eigen vertellerstalent van de auteur ontdekt de lezer, waar eerstgenoemde overbodige of onlogische Franse verzen weglaat of aan andere een nieuwe zin geeft, al komt het wel eens voor dat hij dit doet omdat sommige verzen van Guillaume hem zichtbaar te ‘zwaarwichtig’ klonken. Zo vervangen de vzn. 800-808 achttien Franse verzen die inderdaad overbodig waren, vat vs. 972 acht regels samen die op die plaats kunnen worden gemist, omzeilen de vzn. 1167-68 een passage van eveneens acht verzen die voor de luisteraars wat lang moest uitvallen, en vertellen de twee vzn. 1513-14 dat Galiene haastig wegvlucht als Ferguut haar in de nacht van haar liefdesverklaring onhoofs bejegent, terwijl Guillaume er twaalf verzen voor over heeft om haar bewusteloos achterover te laten vallen en pas te laten weglopen als ze bijkomt. Dergelijke voorbeelden zijn licht te vermenigvuldigen. Aan bepaalde situaties wil de Dietse dichter niet zo zwaar tillen en zo verdwijnen soms bedenkingen van Guillaume uit de bewerking. Een voorbeeld hiervan. De Franse Galiene vreest dat Fergus niet aan haar denkt, niet weet wat de liefde is en er derhalve ook nog niet de smarten van heeft gekend (vzn. 52, 8-10) terwijl in de omzetting Galiene alleen vermoedt dat Ferguut ... tote hare niet een twint / En peinst, no weet dat sine mint (vzn. 1435-36)Ga naar voetnoot3. Met dit laatste voorbeeld raken we ook al aan het facet dat de Dietse dichter zo duidelijk onderscheidt van vele van zijn collegas: de ongekunsteldheid. Vaak lijkt het erop dat hij de ietwat verheven stijl, typisch voor het ‘hoofse’ spreken van en in de roman, opzettelijk vermijdt om in de plaats daarvan een zakelijke, meer algemeen-menselijke manier van spreken te huldigen. We moeten evenwel daarin niet een afkeer van of een onvrede met de hoofse stijl - of nog minder de hoofse etiek - zoeken. Veeleer is het zo, dat de Dietse dichter zich reeds, terwijl hij het Franse verhaal aan het omwerken was, verteller voelde | |
[pagina 36]
| |
van zijn eigen tekst, voordrager ja, van eigen werk waarmee hij zijn publiek wilde treffen op de wijze die hem als de beste voorkwam. Zo zal het wel te verklaren zijn dat zijn zeer persoonlijke woordenschat zich opdringt en zijn zeer eigen aandacht voor het schilderachtige, of voor de luisteraar ook wel onverwachte, detail. Zijn zo vaak voelbare impulsiviteit doet hem als vanzelf grijpen naar krachtige, ja, zelfs op het eerste gezicht wel eens schokkende verwoordingen maar dat hij daarmee iets anders op het oog heeft dan de levendigheid van zijn verhaal, hoeven we niet te veronderstellen. De man vertelt graag en goed. Hij is zichtbaar gelukkig als hij zijn publiek kan boeien, kan laten meevoelen, glimlachen of schaterlachen, schrikken of het vertelde beamen. Hij wenst dat hij als verteller wordt gehoord, niet de ‘hoofse’ verteller in hem. Het laatste acht hij dankzij de behandelde stof en de uitbouw van de intrige voldoende gewaarborgd. Het eerste wil hij bereiken door de eigen taalorganisatie. Dat hij veelal levendiger en boeiender vertelt dan Guillaume, werd al herhaaldelijk gezegdGa naar voetnoot1. Vandaar de verkortingen van passages die hem te lang schenen: de beschrijving van Galiene, het gevecht met de reuzin, dat met de reus, om slechts een paar voorbeelden te noemen. Opvallend is dat hij zich zeer zelden de tijd gunt voor een uitweiding.Ga naar voetnoot2 Levendiger maakt onze auteur zijn verhaal ook door de Franse indirecte rede tot directe om te werkenGa naar voetnoot3 terwijl het omgekeerde slechts uitzonderlijk gebeurt. Te noteren is ook dat hij, in de eigenhandig gecomponeerde gedeelten, zijn personages vrijwel zonder uitzondering in de directe rede laat spreken en zich bovendien zelf vaak in de 1e persoon tot zijn publiek wendtGa naar voetnoot4. Veel frequenter ook dan in andere romans, komen ‘volkse’ spreekwoorden en gezegden de tekst kleur bijzettenGa naar voetnoot5. Het meest zullen toch de plastische uitdrukkingen van de auteur zelf in het oog springen. Zijn beeldspraak, zijn vergelijkingen, zijn dikwijls familiair - zij het daarom niet grof - aandoende formuleringen, getuigen van een meesterlijke taalbeheersing, een rijke woordenschat en een bewonderenswaardige soepelheid in het spelen met pittoreske details. Uit een en ander spreekt zijn vindingrijkheid en die is, op haar beurt, zichtbaar genoeg te danken aan de behoefte tot intensiveren, een behoefte die dan weer het meest karakteristieke facet van zijn vertellerstemperament is. | |
[pagina 37]
| |
In het Franse verhaal droogt Perceval de hond die het witte hert gedood heeft af en strijkt het dier over de kop (vzn. 8, 2-3). Dat wordt bij de Dietse dichter:
Met sire sleppen drogedi sinen hont (vs. 225).
Als Fergus zijn ploeg in de steek laat om zijn vader te gaan zeggen dat hij Artur en zijn ridders wil volgen, loopt hij zo hard dat hij nat is van het zweet want hij heeft het erg warm (aldus de vzn. 13, 7-8). In het Mnl.: Soe vele liep hi, dat hem tsweet
Pisselinge over die ogen leet.
Hi liep so sere indat gras,
Wel na hi te borsten was... (vzn. 367-70).
Ferguut's ouders drukken zich ook veel plastischer uit dan hun Franse tegenhangers. Somilloit is woedend: ‘Hoerenzoon, wat wil jij wapens hebben? Ossen en koeien zal je hoeden net als je broers die elke dag naar het veld trekken en schapenvachten dragen’ (14, 6-11). Somilet zegt het wel kleurrijker: ‘Ja!’ seit hi ‘quaet hoeren sone,
Wildi wesen ridders genoet?
Gaet ende hoet u queckenoet.
Oft gi metter ploech niet wilt gaen,
So draget mes met berien saen.’ (vzn. 396-400).
Furgus' moeder is verontwaardigd: ‘U hebt geen enkele reden om me aldus te beledigen’ zegt ze tot haar man (vzn. 14, 14-15). Dat klinkt in het Mnl.:
Ghi scelt mi hoere ende quade schite:
Van hoerdome willic wesen quite. (vzn. 403-04)
De eerste van de vier dieven breekt, in het gevecht met Ferguut, een dijbeen (vzn. 19, 23-24). Volgens de Dietse auteur ... wart (hi) herde sere verdoeft
Ende viel ende gaf enen quac;
Sinen die schinkel hi brac (vzn. 552-54)
En zo gaat het verder. Mits enige vertrouwdheid met zijn tekst, voelt men al gauw waar de auteur zelf aan het woord is, los van zijn modelGa naar voetnoot1. Bekijken we, als afronding van deze enkele kanttekeningen, en om een idee te hebben van de werkwijze van de Dietse verteller, de beide nachtelijke scènes waarin Galiene na lang aarzelen Fergus/Ferguut wekt om hem haar liefde te bekennen.
aant.Devant lui s'est agenoillie
Et soslieve le covretor
Et les dras a molt grant paor.
Le main li met desour le pis, (vzn. 52, 36-53, 2).
| |
[pagina 38]
| |
Dat kan onze auteur in één prachtig vers zeggen: Op sine herte tintelde hare hant. (vs. 1465).
Fergus weet niets van het hart dat ze aan hem verloren heeft:
aant.... ‘Onques ne vi
Ma damoisele, vostre cuer.
Je nel retenroie a nul fuer,
Se je l'avoie en ma baillie.
Mais sacies que je ne l'ai mie’. (vzn. 53, 19-23).
Ferguut drukt zich veel ironischer uit: ... Houdi u spel
Joncfrouwe? in sach u herte nie.
Sine quam hier niet; in segt bedie
Haddicse, ic en gavese u niet;
Ic ensachse nie, joncfrouwe, vliet’ (vzn. 1480-84).
Galiene slaagt er niet in Fergus het dramatische van haar situatie te doen inzien. Hij zelf
aant.... li respont en riant
a { ‘Pucele, je vois el querrant
a { Que amors ne que druerie.
b { J'ai une bataille aatie,
b { Que jou vaurai avant parfaire.
a { Mais quant je venrai el repaire,
a { Se je en puis vis escaper,
a { Par chi m'en vaurai retorner.
a { Adonques, se vos bien voles,
a { Ma druerie et m'amistes
a { Sera vostre sans contredit.
b { Mais tant me donnes de respit
b { Que j'aie au chevalier parle
b { Qui tant a orguel et fierte:
a { Car n'est au mont, se dius me voie,
a { Qui me peust metre en la voie
a { Que ma druerie donnaisse
a { A pucele, ne point l'amaisse
b { De si que jo aie conquis,
b { Mate d'armes u mort u pris
b { Li chevalier mal enginnos’. (vzn. 53, 36-54, 19).
Drie maal heeft Fergus het dus over de liefde (de a-verzen) en zijn ‘ridderlijke’ taak (de b-verzen). In het Mnl. is Ferguut's antwoord bondiger en meer ter zake, veel overzichtelijker gestructureerd ook. Al lachende so sprac Ferguut:
b { ‘Joncfrouwe, omme ander dinc ben ic uut
b { Dan omme dusdane saken, comen:
b { Ene battaelgie hebbic genomen
b { Die ic emmer voldoen moet.
| |
[pagina 39]
| |
a { Joncfrouwe, gevalse mi goet
a { Tote u salic weder keren;
a { Dan suldi mi te minnen leren.
a { Mine minne sal u sijn gereet
a { Ende al dat ic mach doen, Godweet!
b { Maer ic bidde dat gi mi verste geft
b { Tes mi die ridder gesproken heft
b { Dien men heet vander roken zwert,
b { Hoe sere dat mi te pinen wert;
a-b { Want in weet ghene keyserinne,
a-b { Dier ic orlovede mine minne,
a-b { Vore dat ic hebbe verwonnen
a-b { Den ridder, wils mi God onnen.’ (vzn. 1495-1512).
Men ziet het: het ‘sujet’ is hetzelfde maar de tekstgestalten van beide passages liggen een flink eind uit elkaar. Zo werkt de Dietse auteur nagenoeg overal. In de rij van onze vertalers/bewerkers verdient hij op het voorplan te worden geplaatst. Hij heeft ons een van de mooiste Middelnederlandse boeken geschonken.
N. de Paepe |
|