Ferguut
(1982)–Anoniem Ferguut– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Woord voorafDeze uitgave wil aansluiten bij een traditie, maar toch ook in ruime mate vernieuwing brengen. Zij is bedoeld als voortzetting der editie, die door Verwijs en Verdam in 1882, daarna door laatstgenoemde alleen in 1908 en vervolgens door Overdiep in 1924 in de ‘Bibliotheek van Middelnederlandsche Letterkunde’ werd bezorgd. Vernieuwing beoogt zij te brengen op drievoudige wijze. Vooreerst willen de uitgevers, in sterkere mate dan hun voorgangers, de tekst van het handschrift tot zijn recht laten komen. Verder wordt gezorgd voor een geheel nieuwe inleiding, die de Ferguut situeert in de West-europese Brits-Keltische verhaalkunst van de Middeleeuwen en de eigen aard en zin van de Nederlandse bewerking ten overstaan van de Franse Fergus duidelijk in het licht stelt. Ten slotte zijn ook, zoals verder aangeduid, woordverklaring en interpunctie aan een nieuw en grondig onderzoek onderworpen, waarbij vanzelfsprekend dankbaar gebruik is gemaakt van het werk der voorgangers. In overeenstemming met de heersende opvattingen van hun tijd brachten Verwijs en Verdam een kritische uitgave. Dit hield in dat zij hier en daar nogal diep in de tekst ingrepen. Voor een deel deden zij dat met recht. Vroegere geleerden, onder wie M. de Vries als de voornaamste vermelding verdientGa naar voetnoot1, hadden inderdaad reeds aangetoond dat het enig bewaarde handschrift van de Ferguut kennelijk een aantal korrupte lezingen vertoont, die dringend emendatie nodig hebben. ‘Verscheidene verbeterende conjecturen van De Vries’, zo merkte Overdiep opGa naar voetnoot2, ‘vinden tot op den huidigen dag natuurlijk een eereplaats naast den uitgegeven tekst’Ga naar voetnoot3. In zijn editie van 1908 voegde Verdam daar nog enkele emendaties aan toe, die de tekstinterpretatie van de Ferguut ten goede zijn gekomen. Evenwel weken Verwijs en Verdam - de laatste nog meer dan de eerste! - meer dan noodzakelijk van het handschrift af. Deze afwijkingen beperkten zich niet tot de normalisering van de spelling en van een aantal buigingsuitgangen, maar gingen soms tot de omzetting van versregels volgens een logische volgorde, die niet die van de auteur of van de latere korrektor kan geweest zijn. Voorbeelden daarvan leveren de vzn. 2179-80, | |
[pagina 6]
| |
3301-02 en 5579-80. In dezelfde geest - Verdam ging hier weer verder dan Verwijs! - brachten zij een nieuwe indeling aan in episodes, die m.i. volstrekt niet overeenstemt met die van de middelnederlandse auteur of van de latere kopiïst. Van deze wijzigingen, behalve dan van de nieuwe indeling der diverse episodes, hebben de genoemde geleerden telkens zorgvuldig verantwoording gegeven in hun tekstkritische aantekeningen. Bij Overdiep zat de bedoeling voor Verdams werk voort te zetten, maar toch ook een zekere terugkeer naar het handschrift door te voeren. Een integrale terugkeer is het zeker niet geworden. Wat Overdiep daarover in zijn inleiding schrijft is dan ook enigszins misleidend: ‘De tekst van den Ferguut is in den overgeleverden vorm van het hs. afgedrukt; de afkortingen zijn gecursiveerd. De tekst der vorige uitgave week nog al eens van het hs. af; van verbetering der belangrijkste dier afwijkingen heb ik rekenschap gegeven door het teeken Hs. naast den versregel i.c.’Ga naar voetnoot1. Waar zulks gebeurt heeft dit betrekking op spelling- en buigingsuitgangen, het al of niet aaneenschrijven van samenstellingen en op het herstellen van de volgorde van bepaalde verzenGa naar voetnoot2. Maar volstrekt konsekwent heeft Overdiep dit niet doorgevoerd: op vele plaatsen behield hij de genormaliseerde spelling, ook waar dit wegens het rijm niet volstrekt noodzakelijk was; verder volgde hij Verdam, tegen het handschrift in, in de omgezette volgorde der vzn. 2179-80, 3301-02, 5579-80 en vooral in de nieuw aangebrachte indeling der episodes van het verhaal. De woordenlijst van Verdam verving hij door een uitvoerige en diepgaande studie over de ‘Stijl van het Gedicht’Ga naar voetnoot3, doorgevoerd volgens de syntaktisch-stilistische methode, die hij tot de zijne had gemaakt. Daarin komen zeer waardevolle beschouwingen voor o.a. over de subjektiviteit van de dichter, over het verbum in verband met verhaaltrant en voorstelling, enz. Vooral in de laatst-vermelde paragraaf, waarin hij o.a. het wisselend gebruik der tempora bespreekt, verbetert Overdiep op menige plaats de opvattingen van Verdam. Maar de woord- en versverklaringen, die over deze analyse liggen verspreid, mogen slechts met omzichtigheid worden gebruikt: bij herhaling valt het voor dat zij in de geest van de gevolgde methode enigszins worden geforceerd.
In deze uitgave hebben wij gepoogd zo integraal mogelijk het handschrift te volgen. Een streng diplomatische uitgave hebben wij evenwel niet nagestreefd. Verantwoording over onze werkwijze vindt de lezer in de inleiding over het handschrift en in de codicologische en paleografische commentaar. De indeling | |
[pagina 7]
| |
in episodes, in het handschrift zelf aangeduid door gekleurde initiaaltjes of lombarden, hebben wij behouden. Slechts in een paar gevallen, waar deze tekens kennelijk verkeerd zijn aangebracht, zijn we hiervan afgeweken, wat natuurlijk telkens in de commentaar gesignaleerd wordt. Voor het aanbrengen van interpunktie en woordverklaringen hebben we rekening gehouden met het tweevoudige publiek, voor wie de uitgaven van deze reeks bestemd zijn: de specialist-filoloog en de belangstellende lezer. De eerste zijn we te gemoet gekomen door hem een betrouwbare tekst voor te leggen die, naar wij hopen, op meer dan een plaats een betere lezing bevat dan de vorige edities; voor de tweede wilden wij de toegang tot en het begrip voor dit interessante werk vergemakkelijken door het aanbrengen van een ruim opgevatte interpunktie en van dito woordverklaring. Voor de interpunktie hebben we ons meer aan Verdam gespiegeld dan aan Overdiep, zonder overigens de eerste overal te volgen. De laatste heeft m.i. te veel versregels als afzonderlijke asyndetische zinnen beschouwd en ze door een punt van elkaar gescheiden. Daardoor komt geregeld het onderling verband van sommige versreeksen, die bepaald als grotere of kleinere verteleenheden een groep vormen, in het gedrang. Ook voor de woordverklaring gingen we bij Verdam te rade, want op dit gebied had deze geleerde meer dan wie ook belangrijk werk geleverd. Aan de editie van Verwijs, die hij in 1882 voor de druk klaar maakte, voegde hij een beperkt ‘Glossarium’ toe, dat hij in zijn uitgave van 1908 uitbreidde tot een uitvoerige ‘Verklarende Woordenlijst’. Met de Ferguut-tekst is Verdam trouwens steeds intensief bezig geweest: dat is te merken aan het materiaal van het M.W. De ervaring heeft ons geleerd dat het gevaarlijk is dit laatste te verwaarlozen. In de delen, die vóór 1908 verschenen (d.i. de delen I-VI), bracht de geleerde samensteller van het M.W. stilzwijgend correcties aan op zijn ‘Glossarium’ van 1882, die niet alle verwerkt zijn in de ‘Woordenlijst’ van 1908. Méér nog - en dit laatste schijnt niemand tot dusver te hebben opgemerkt! - zulks gebeurt ook met de lijst van 1908 in de delen van het M.W., die na die datum verschenen (d.i. de delen VII-IX). In feite zijn deze laatste verbeteringen totnogtoe ongebruikt gebleven. Het spreekt vanzelf dat wij ons die ten nutte hebben gemaakt. Bovendien hebben wij bij de woordverklaring de middelnederlandse tekst steeds tegen de achtergrond geplaatst van de Franse versie. De raad van Mevr. A.M.E. Draak om bij die onderlinge vergelijking de ‘variantenlijst van Martin’Ga naar voetnoot1 niet uit het oog te verliezen, is daarbij in acht genomen. Waar de twee teksten ongeveer overeenstemmen of althans een gelijke ontwikkeling | |
[pagina 8]
| |
volgen, hebben we daar bij de tekstverklaring ons voordeel mee kunnen doen, daar menige bijzonderheid van het Nederlandse werk hierdoor doorzichtiger wordt; waar ze van elkaar afwijken of volledig uiteenlopen konden we de eigenheid in woord en beeld van onze bewerker tot zijn recht laten komen. In geen geval hebben wij afwijkingen veroordeeld als knoeiwerk of ze toegeschreven aan een gebrekkige kennis van het Frans bij onze bewerker; op een paar uitzonderingen naGa naar voetnoot1 getuigen zulke verschillen immers van eigen inzicht en persoonlijkheid.
Bij enkele verzen, waarbij door onze voorgangers uiteenlopende of betwiste verklaringen werden gegeven, waagden wij ons aan een eigen interpretatie. Een volledige verantwoording daarover was hier niet op haar plaats. Ik ben voornemens hierop elders terug te komen. Over dit onderwerp heb ik reeds een paar lezingen gehouden in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taalen Letterkunde (voorheen Kon. Vlaamse Acad.) te Gent. De tekst hiervan, alsmede van de nog te houden referaten, zal verschijnen in de Verslagen en Mededelingen van dit genootschap. De verantwoordelijkheid voor deze tekstuitgave in haar geheel berust bij ondergetekende. Deze nam de woordverklaring en de interpunktie van de tekst, die noodzakelijkerwijze bij elkaar horen, voor zijn rekening; hij stelde ook de lijst van persoons- en plaatsnamen op (Bijlage I en II). De heer De Paepe schreef de literaire inleiding; de heer De Haan zorgde voor de codicologische studie van het handschrift en voor de codicologische en paleografische commentaar. Het vaststellen van de definitieve tekst gebeurde in samenwerking door ondergetekende en de heer De Haan. Onze dank willen wij betuigen aan hen, die ons bij dit werk behulpzaam waren: Prof. Dr. G. Stuiveling, die delen van de inleiding las en verbeteringen suggereerde, Dr. J. Deschamps, die ons menig nuttig advies verstrekte en Prof. Dr. W. van Hoecke, die ons als romanist bijstond bij de interpretatie van moeilijke Fergus-passages. Voor op- en aanmerkingen houden wij ons ten zeerste aanbevolen. Leuven, juli 1975.
E. Rombauts | |
[pagina 9]
| |
Bij de tweede drukOns werd gevraagd een nieuwe uitgave van de Ferguut voor de druk klaar te maken, waarin alleen de hoogst noodzakelijke verbeteringen zouden worden aangebracht. Opzet en indeling van de eerste editie zijn bijgevolg in hun geheel bewaard gebleven. Verbeterd werden de drukfouten en de vergissingen, ingeslopen bij het al dan niet cursief drukken van de opgeloste afkortingen. Voor dit laatste hebben wij dankbaar gebruik gemaakt van de bijdrage van A. Dubbeldam: Aanvullingen op de Ferguut ... in Dokumentaal 6, 1977, 99-100. Toegevoegde letters worden nu, in overeenstemming met de tekst van de inleiding (bl. 43) systematisch tussen [.....] geplaatst, wat in de eerste druk niet overal was gebeurd. Hierdoor konden in het ‘Cod. en Pal. Commentaar’ waarin ook enkele verbeteringen zijn aangebracht, een aantal verwijzingen naar het handschrift wegvallen. Om de bruikbaarheid van het boek te verhogen hebben we asterisken geplaatst bij de verzen, waarover een aantekening voorkomt in het ‘Cod. en Pal. Commentaar’. Ook de folio-nummers van het handschrift zijn op de passende plaats aangebracht. De ‘Bibliografie’ is bijgewerkt. De lezingen, waarover sprake is in het Woord vooraf van de eerste editie (zie bl. 8) zijn nu verschenen; ze zijn te vinden in de Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (Gent), 1979, 278-321 onder de titel: Enkele betwiste Plaatsen uit de Ferguut. Einde 1980 kwam van de pers de dissertatie van Beate Schmolke-Hasselmann: Der arthurische Versroman von Chrestien bis Froissart (voor verdere gegevens zie de bijgewerkte ‘bibliografie’), waarin andere opvattingen dan die van De Paepe (zie Inl., 10-13) over de Franse Fergus naar voren worden gebracht. De heer De Paepe voelt zich hierdoor niet overtuigd en meent geen reden te hebben - en ik ben het in dit opzicht met hem eens - om iets aan zijn betoog te wijzigen.
Leuven, maart 1981
E. Rombauts |
|