Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 1
(2008)– [tijdschrift] Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Driekoningen | Marc Jacobs
| |
Duizenden koningen en rituele bedelaarsAls men er op begint te letten, valt het op hoeveel duizenden mensen in Vlaanderen zich even of heel het jaar koning, prins of prinses mogen noemen of die een kroon op het hoofd geplaatst krijgen. Hoeveel schoonheidskoninginnen worden er niet gekroond? Denk aan vele jarigen die in de klas, thuis of elders op hun verjaardag een kroontje krijgen. Of aan de koningen en keizers in schutterskringen, carnavalsgilden en andere vieringen ... Het is al eeuwen zo dat er in onze streken tijdelijke koningen worden gekozen en de uitverkorenen die rol ook opnemen en meespelen. Denk ook aan het gebruik om, via een taart met een boon erin, een feestkoning te kiezen voor één avond. Dat vindt, eveneens al eeuwen, plaats rond de jaarwisseling. In de periode van twaalf nachten na kerstdag was het lang gebruikelijk om de wereld op zijn kop te zetten en kinderen, jongeren of grote mensen tijdelijk tot heerser voor één dag/etmaal te kiezen, of het nu gaat om de verkiezing van kinderbisschoppen, neppausen of spotabten in de middeleeuwse kloosters dan wel om Driekoningen of geschenkheiligen ... Dit is niet helemaal vrijblijvend: het ressorteert effecten op de beleving van bijvoorbeeld koningschap, hiërarchie en orde.
Ook in 2008-2009 zullen tijdens de kerstvakantie en rond 6 januari op allerlei plaatsen in Vlaanderen groepjes kinderen - koningen - van deur tot deur gaan, met een zelfgemaakte kroon op het hoofd, eventueel met draaiende ster, verkleed, soms geschminkt. Liedjes zingend hopen ze op een geschenkje, geld of snoep. ‘Hoog huis, laag huis, er zit een gierige pin in huis’, klinkt nog zelden: de dreiging met een trick is minder sterk dan de vrijere keuze om al dan niet een treat te geven. De voorbije decennia werden herhaaldelijk kinderen en jongeren gespot die als twee, drie of meer koningen zingend van deur tot deur gingen in de wintermaanden. Zowel 17e-eeuwse schilderijen als 20e-eeuwse foto's bewijzen dit. Niet alleen volkskundigen probeerden zo'n gebruik systematisch te registreren; ook persfotografen legden mooie collecties aan. Een fraaie reeks foto's van sterrezangers in Vlaanderen (Mechelen, Lier, Kortrijk en diverse dorpen), waarvan we er hier twee weergeven, maakte Jacques Hersleven (1880-1967) in 1930. Deze fotograaf voor onder andere Le Soir maakte duizenden foto's van het dagelijks leven en van feesten in Vlaanderen en Wallonië én van de Belgische koninklijke familie. | |
[pagina 5]
| |
→ Driekoningenfeest in Vlaanderen: sterreman, ca. 1930 Foto: Jacques Hersleven. © IRPA-KIK, Brussel
| |
[pagina 6]
| |
Dergelijke vormen van bedelzingen verwijzen naar een belangrijk fenomeen tijdens de kerstdagen de voorbije eeuwen. Bedelzingen kon agressieve vormen aannemen, vooral ook als oudere jongeren of echte bedelaars van de formule gebruikmaakten. In het onderzoek van Van Wagenberg-ter Hoeven wordt erop gewezen dat in de schilderijen van de 17e eeuw het sterzingen vooral opkwam. Daarvoor was een ander ritueel vooral bekend, namelijk dat van de bonenkoning of de koning-voor-één-avond, gekozen door lottrekking. Dat is op tal van schilderijen weergegeven. Voor we hier dieper op ingaan, is het nodig terug te keren in de tijd en elementen op te sporen. Vermeldt het Nieuwe Testament eigenlijk wel drie koningen? Wat hebben al die rituelen met elkaar te maken? We gaan hierbij eerst en vooral peilen naar enkele aanknopingspunten in de oudheid, zo'n zestien à twintig eeuwen geleden.
Driekoningenfeest in Vlaanderen: sterreman, ca. 1930 Foto: Jacques Hersleven. © IRPA-KIK, Brussel
| |
Saturnalia en kerstavondIn de klassieke oudheid zijn er sporen van rituelen waarbij rond de winterzonnewende (25 december volgens de kalender van Julius Caesar) een koning voor één dag werd gekozen. De religieuze riten op 17 december (het feest van Saturnus) en vooral de wereldse festiviteiten die daar de volgende twee à zeven dagen op volgden, bevatten interessante voorbeelden. Tijdens de Saturnaliafeesten werd de wereld op zijn kop gezet: meesters bedienden hun slaven, dienaars mochten voluit drinken, gokken en feesten. Ook op de Kalendae van de tweekoppige Janus werd uitbundig gevierd: vanaf 153 voor Christus werd Nieuwjaar op 1 januari gevierd. Beroemd is de passage in de Annales van Tacitus (circa 55 - circa 117 na Christus) waar het verhaal wordt gebracht van de Saturnaliafeesten die in het jaar 55 aan het hof van keizer Nero werden gehouden. Zoals gebruikelijk was, werd met dobbelstenen een koning aangeduid en ‘als bij wonder’ werd Nero geselecteerd als feestkoning. Volgens de spelregels van het feest mocht hij de anderen dan taken opleggen. Nero gaf Britannicus, de zoon van wijlen keizer Claudius, een opdracht in de verwachting dat zijn stiefbroer zou falen en uitgelachen worden. Maar Brittanicus bracht het er schitterend vanaf, met een lied over zijn situatie en uitsluiting van de troon. Nero stelde vast dat onder zijn officiële én zijn feestgezag subtiel kritiek werd geleverd in een situatie waarin op het eerste gezicht net iets meer mocht (door de context van drankverbruik en Saturnalia), dat de gebruikelijke maskers en toneelrollen even verschoven en dat daardoor meerlagig gecommuniceerd werd. Hij besloot dat Britannicus snel uit de weg geruimd moest worden. Toen Britannicus wat later vergiftigd aan een eettafel neerzeeg, vluchtten diverse hovelingen in plaats van mee te pretenderen dat het gewoon een plotse natuurlijke dood was, zoals Nero hen voorhield. Op dat cruciale moment speelden ze het gewenste toneelscenario niet meer perfect mee en aan een hof was dit aartsgevaarlijk. Verschillende commentatoren, zoals Suetonius en Tacitus, begrepen heel goed hoe het koning-voor-één-dagritueel aan een echt hof (in het bijzonder dat van Nero) een heel complexe en meerlagige zaak was. Niet alleen is dit een van de bewijzen voor de stelling dat het ritueel van het door het lot laten aanduiden van een koning en van het vervolgens door de tafelgenoten haast absoluut laten volgen van zijn bevelen in het oude Rome bekend was. Het maakt ook duidelijk hoe spannend en interessant het werd als de wereld op zijn kop en de zwaar (machts)geladen leefwereld aan het hof onderling interfereerden.Ga naar eind3 De geleidelijke verspreiding van het christendom bracht een strategie van het vervangen van de ‘heidense’ feesten met zich mee. Als alternatief voor het feest van de geboorte van de Onoverwinnelijke Zon op 25 december, dat in het Romeinse Rijk tussen 274 en 323 tot de officiële staatscultus behoorde, werd vanaf de tweede helft van de 4e eeuw de viering van de geboorte van Christus naar voor geschoven. Het fixeren van kerstdag op 25 december werkte als een magneet en trok allerlei feestvieringen naar zich toe, die mee poogden de oudere Romeinse feesten te overvleugelen. Tegen het begin van de vroege middeleeuwen waren een hele reeks van uitgevonden tradities en heilige dagen samengeclusterd tussen 24 december en 6 januari. De kerken in het Oosten vierden vanaf de 2e eeuw na Christus op 6 januari al Epifanie, het doopfeest van Christus door Johannes de Doper. Ook de besnijdenis van Jezus was een concurrerend feest. In de westerse christenheid maakte een ander verhaal furore, de aanbidding van Christus door de magi, de | |
[pagina 7]
| |
wijzen. In Mattheus 2:1-12 wordt een onbepaald aantal wijze mannen vermeld die uit het Oosten gekomen zouden zijn met mirre, wierook en goud om het Kind te vereren. Tegen de 6e eeuw was dit verhaal vermengd geraakt met verhalen over koningen, die in de Psalmen 72:10-11 worden opgevoerd als de brengers van geschenken voor de Messias. Tertullianus (160-220) was een van de auteurs die dit geheel als een geslaagde combinatie naar voor schoof. Dit gecombineerde verhaal overvleugelde geleidelijk de doopfeest-story. De spanningsboog tussen de sterke verhalen over de geboorte van Christus enerzijds en de verering door koningen anderzijds was zo sterk dat het concilie van Tours de twaalf dagen (en dertien nachten) als één feestcyclus identificeerde en propageerde. Zo werd in die twaalf dagen na de zonnewending zelfs 1 januari ingekleurd als de viering van de besnijdenis van Christus.Ga naar eind4 | |
K3 en 3KGeleidelijk aan begon men dit alles ook af te beelden. Cruciaal was een in 561 gedateerde mozaïek van drie magi op weg naar Jezus in de Sant'Apollinare Nuovo-kerk in Ravenna, besteld door de Byzantijnse vorst Justinianus in de 6e eeuw. Op die mozaïek prijken drie heel verschillende figuren met frygische mutsen (een met wit haar en een ringbaard, een met zwart haar zonder baard, een met zwart haar en een volle baard) met daarboven de aanduiding ‘S[an]c[tu]s Balthasar, S[an]c[tu]s Melchior en S[an]c[tu]s Caspar’, op weg naar de ster. Zowel de namen als de verschillende bovenlichamen zijn eeuwen later toegevoegd. Het symboliseert een krachtig procedé dat mnemotechnisch werkt. Zowel de keuze van drie figuren als de differentiatie op verschillende kenmerken kristalliseerde zich tussen de 6e en 12e eeuw uit. Hoe dat werkt, is perfect te begrijpen als men denkt aan de Vlaamse meidengroep K3. Ze werd bewust gecast en samengesteld: één blondine, één roodharige en één zwartharige. Deze format is een beproefd en eeuwenoud procedé. In de verbeelding werden ook de ‘wijzen’ in het format van een drietal gegoten en vervolgens op kenmerken van huidskleur, haardracht en baarden, kledij en geschenken maximaal gedifferentieerd. Voor de drie werden ook namen gezocht, waarbij er uiteindelijk drie de bovenhand kregen. Opmerkelijk is dat er vervolgens ook geraamtes of relevant geachte beenderen bij werden gezocht, wonderen bij werden gefantaseerd, vereringsplaatsen werden aangeduid en ook gewoon heiligverklaringen werden georganiseerd. De ongekroonde koning van het karikaturiseren en vervolgens becommentariëren van een bepaalde inkleuring van het begrip heritage, David Lowenthal, heeft herhaaldelijk het verhaal van de drie heilige koningen en hun relieken als ultiem schoolvoorbeeld van de fabricatie (fabrication) of constructie van het verleden gebruikt.Ga naar eind5 Een van de sterke voorbeelden is het geschenk van Frederik Barbarossa in 1165 (enkele maanden voor de zaligverklaring van Karel de Grote, die keizer was van 800 tot 814) van de relieken van de drie koningen aan de aartsbisschop van Keulen. De translatie van de beenderen van de drie heiligen van Milaan naar Keulen was een enorme gebeurtenis. Een bezoek aan het schrijn van de heilige Balthasar, Melchior en Gaspar vormde voortaan een deel van het overgangsritueel bij de investituur van nieuwe Duitse koningen. | |
Bonenkoningen en zottenfeestenUit de periode van de 12e tot de 16e eeuw (toen het verschijnsel in kerkelijke instellingen krachtig bestreden werd) zijn talloze teksten bewaard waarin zottenfeesten en ezelsmissen in
K3 en het ijsprinsesje © Studio100
| |
[pagina 8]
| |
abdijen, kloosters en kathedralen beschreven worden. Op 28 december bijvoorbeeld namen de koorknapen en lagere geestelijken voor één dag de mis, de klas en de leiding over. Ook in adellijke families en poortersgezinnen werden rond Nieuwjaar winter(feest)koningen gekozen. Het oudste geschreven spoor is er een uit het huidige grondgebied van België. Gilles Li Muisis (1272-1353) noteerde in een kroniek dat in 1282 te Doornik naar een oude gewoonte (secundum consuetudinem ab antiquo approbatam) de burgers en hun kinderen aan een ronde tafel een koning hadden gekozen.Ga naar eind6 Tijdens de late middeleeuwen en vooral in de 16e en 17e eeuw bereikte het gebruik om een bonenkoning te kiezen een hoogtepunt. De vinder van de erwt of boon die in een taart verstopt was, was de uitverkorene. De oudste (totnogtoe bekende) afbeelding is te vinden in een Getijdenboek van Adelaide van Savoye, hertogin van Bourgondië, in het midden van de 15e eeuw. Bij de maand januari werd een miniatuur opgenomen van een viering in een huiskamer, waarbij aan diverse mannen, vrouwen en kinderen een grote koek gepresenteerd wordt. Een kind met een banderole met daarop de tekst Phoebe Domine, de bonenheer, maakt duidelijk waarover het gaat.Ga naar eind7 | |
Ontdekkingen en uitvindingenDe feesten en verhalen, beelden en rituelen van ‘de koning drinkt’ en de ‘3K’ raakten in elkaar verstrengeld. Richard Trexler lanceerde onlangs een fascinerende hypothese. Hij wees op de populariteit in de 15e eeuw van het verhaal over Priester John, die een afstammeling zou zijn van een van de drie koningen, zich in Zwart Afrika (Ethiopië) zou hebben gevestigd en daar over een welvarend rijk zou regeren. Vanaf de jaren 1440 gingen Portugezen en andere Europeanen op papier en in de praktijk op zoek naar het land vol edelmetaal en specerijen. Dat dit verhaal ontdekkingsreizigers motiveerde, wordt het best geïllustreerd door het feit dat Columbus zelf zowel op zijn eerste (1492) als op zijn tweede reis (1495) refereerde aan de magi en zelfs Cuba als Sheba/Saba omschreef.Ga naar eind8 De boek- en prentdrukkunst speelde eveneens een belangrijke rol, onder meer bij de massaproductie van de zogenaamde koningsbrieven. Dat waren houtdrukken met afbeeldingen en namen van nepfuncties (koning, koningin, kok en kokkin, raadgever,...) en vaak ook rijmpjes waarin de verschillende rollen in een nephofhouding waren aangeduid. Die ‘brieven’ konden in stukken gesneden worden, als een soort van scripts fungeren of anders ook dienen voor een lottrekking. Er waren zowel rollen voor mannen als voor vrouwen voorzien. Vanaf de 16e eeuw werden ze op tienduizenden exemplaren verspreid in diverse steden. Op het einde van het Ancien Regime, in 1786, 1787 en 1788, verkocht de Gentse drukker Bernard Poelman alleen al 6.000 exemplaren.Ga naar eind9 In de koningsbrieven konden zowel heel ludieke en subversieve instructies, maar ook heel ernstige, op zelfbeheersing en levensverbetering aansturende boodschappen meegegeven worden, zoals het onderschrift voor de koning in een ‘nieuwen wereltlicken Heeren Coninck Brief’ (Amsterdam, drukker Harmen Jansz Muller, 16e eeuw) illustreert: ‘De Coninck ghebiet aan zijn ondersaten/Geschict en beleeft te zijn of zijn Hof te laten’.
Koningsbrief van uitgeverij Tercelin te Bergen, begin 19e eeuw. Tegelijkertijd is het ook een liedblad, op de wijs ‘Ontwaakt gij, schone slaapster.’
Naast het opengaan van een heel nieuwe wereld en een media-revolutie kende Europa in de 16e en 17e eeuw ook een groot aanslepend religieus conflict of godsdienststrijd. Opmerkelijk is dat in de strijd tussen katholieken, protestanten en calvinisten hun posities ten opzichte van de praktijken rond Driekoningen conflictstof boden en zelfs aanleiding gaven tot taalgebruik waarin kritiek kon worden geventileerd. Een voorbeeld vinden we in een brief van Tomás Armenteros aan Antonio Perez, gedateerd | |
[pagina 9]
| |
te Brussel op 17 november 1566. Daarin wordt gesignaleerd dat de voorgaande dagen een groep mensen uit Mechelen in dorpen de mis gingen verstoren, door op het ogenblik dat de priester de hostie in de hoogte bracht, te roepen dat hij moest oppassen dat hij zijn God niet liet vallen en pijn zou doen. Bij het breken van de hostie schreeuwden de indringers de vraag waarom hij zijn God lasterde. Bij het naar de mond brengen van de hostie of van de wijn (lees/hoor: het ‘bloed van Christus’), riepen ze luidkeels: ‘De koning drinkt! De koning drinkt!’.Ga naar eind10 Het motief wordt volop ingezet in een meesterwerk van Filips van Marnix, heer van Sint-Aldegonde (1540-1598). Hij is vandaag vooral bekend omdat het volkslied van Nederland, het Wilhelmus, aan hem werd toegeschreven. Als theoloog (opgeleid in onder andere Leuven, Dole, Parijs en Genève) koos hij voor het calvinisme. Zijn bekendste werk is wellicht De Byencorf der H. Roomsche Kercke, voor het eerst gepubliceerd in 1569 en daarna frequent herdrukt.Ga naar eind11 In deze satire op de rooms-katholieke kerk werden diverse referenties aan Driekoningen ingelast. Het begint al in de bijtend-satirische opdrachtbrief, gericht tot de pas benoemde bisschop Franciscus Sonnius. ‘de H. Paus met alle sijne cramen ende winckelen hadde corts daer na de Landen moeten ruymen, overmits het nieuwe Evangelium datmen ons wilde voort-brengen, daer uwe Bisschops Myter ende staf ende uwe Inquisiteursche Eerweerdigheyt noyt veele van gelesen heeft (overmidts uwe ghetijden-boeck met een kanneken goeden Rijnschen wijns U.E. lichtelijck vergenoegen kan)’. Er wordt in het werk voortdurend gezinspeeld op het liederlijke leven van de geestelijkheid, met speciale nadruk op eten en drinken: ‘Hier mede wil ic uwe Bisschops myter ende staf onsen Heere den Paus bevolen hebben, die u met al u medebroeders, onse nieuwe Bisschoppen, wil in u goede welvaert ende voorspoet tegen alle Ketters bewaren, ende vele goede renten ende vette prebenden (om de keucken altijt warm te houden) deur sijne Pauselijcke mildicheyt verleenen’. Het werk wordt op een heel speciale datum gedateerd vanuit de geleerde werkplaats (‘museum’) waar Van Aldegonde actief was: ‘Datum in onse Musaeo, den vijfden Januarij, welcke was dry Coningen avont, als de goede Catholijcken hen vrolijc maken, ende roepen: De Coninc drinckt. Int Jaer 1569’.Ga naar eind12 In het boek zelf wordt op allerlei aspecten van de driekoningencluster ingehakt, te beginnen bij de vaststelling dat de beenderen van de drie koningen net als andere relieken een wonderbaarlijke vermenigvuldiging lijken te hebben onderdaan: ‘item wat sy van de heylighe Reliquien houden: als by exempel, of sy niet en gelooven in dat besneden voorhuyt onses liefs Heeren, dat tot Antwerpen is; ende in dat ander dat te Romen is, ende noch een andere te Bezanson, ende noch een vierde, dat een enghel van Jerusalem tot in de stadt van Aken eenmael ghevoert heeft, ende ten laetsten in het ghene dat in een Abdije tot Poytiers in Vranckrijck ghesien ende aengebeden wordt (...) ende voorts wat sy houden van de drije Coninghen die te Ceulen ligghen, ende zijn nochtans evenwel te Milanen in Italien, van S. Jans hooft dat te Ghent ghewesen wordt, niet teghenstaende dat die van Amiens beweeren dat sy het hebben.’Ga naar eind13 Marnix van Sint-Aldegonde ging ook specifiek in op hoe constructies met elementen van heel diverse origine gemaakt waren, met name rond Driekoningen: ‘Ende dat sy voort van de drije wijsen uyt den Oosten, drije Coninghen ghemaect heeft, ende den eenen peckswart als een Moriaen, is uyt de prophecie Davids oft Salomonis gevisschet, segghende dat de Coningen uyt Moorenlandt sullen comen Christum aenbidden. Want dit heeft sy alsoo uytgheleght, als dat het van de drije wijsen gesproken is. Ende hoewel dat Moorenlandt den Joden vele eer in 't Westen gheleghen is dan in 't Oosten, daer de wijsen van ghecomen waren, nochtans de h. Kercke can de gelegentheyt van de landen wel veranderen, ende van het Westen het Oosten maken.’Ga naar eind14
In het hoofdstuk over heiligen en in het bijzonder Maria als middelares wordt met scherp geschoten: ‘Want sichtent dien tijdt heeft de h. Kercke in veel Concilien besloten, dat sy oock souden onse middelaers ende tusschensprekers oft advocaten wesen, ende dat wy tot hen souden roepen om hulpe in alle onsen noodt. Jae sy heeft eenen yegelijck sijn ampt ende officie voorgheschreven, gelijck men op de dry Conincx avondt eenen yeghelijcken sijn ampt ende officie met briefkens uytdeylt. Onse I. Vrouwe heeft de boone uyt de koeck ghecreghen, ende is de Coninginne der Hemelen, hare hope, hare toeverlaet, de poorte des Hemels, de Coninginne ende Moeder der barmherticheyt, Moeder der ghenaden, haer leven, hare soeticheyt, ende hare sonderlinghe advocateresse ende middelaresse.’Ga naar eind15 | |
Jezus aan de borstIn een pas verschenen proefschrift onderzocht Dominik Fugger hoe de tijdgenoten in de 16e en 17e eeuw deze cluster van feesten beschreven, schilderden en verklaarden. In het keukenboek van hertog Karel van Gelder bijvoorbeeld werd in 1525 opgetekend dat er een koning in de keuken gekozen werd op Driekoningen om duidelijk te maken dat God koning boven koning is en blijft tot in de eeuwigheid en dat andere vorsten ‘onwaardig en tijdelijk’ waren.Ga naar eind16 Een van de coherente uitweidingen werd geboden in dichtvorm door een rederijker uit Deinze, Gillis Rooman, in het werkstuk Den Coninghs Groete op Derthien Avont Feeste in het jaer 1706: ‘Het is een out gebruijck, ghepleecht veel hondert jaeren, | |
[pagina 10]
| |
Men siet dat ider huijs den derthien-avont viert, Rooman legde vervolgens, zoals vele tijdgenoten en voorgangers, de link tussen de constructie op basis van Bijbelse bouwstenen en het drink- en vreetfestijn via een scène waarbij de drie wijzen of koningen in de stal zouden gezien hebben hoe Maria Jezus de borst gaf en daarbij uitriepen: ‘De Koning drinkt!’ In tweede instantie werd gesuggereerd dat dit allemaal lessen in nederigheid waren, omdat drie koningen zelfs in armzalige omstandigheden de Vorst der Vorsten of de Koning der Koningen konden herkennen.
Detail uit De Koning drinkt!, origineel van Maarten van Cleve (1527-1581), geretoucheerd door Pieter Paul Rubens (1577-1640), namelijk het ontbloten van de borst voor de baby met koningskroon, op basis van een foto van een veiling bij Christie's-Londen, op 8 december 2004, lotnummer 22 (huidige verblijfplaats onbekend)
Bij de analyse van de schilderijen die in de 17e eeuw geproduceerd werden, is vastgesteld dat een drinkende zuigeling op heel wat voorstellingen van ‘de koning drinkt’ voorkwam. Rubens verzamelde niet alleen schilderijen van andere meesters maar ‘verbeterde’ ze ook. Interessant is bijvoorbeeld de correctie van De Koning drinkt van Maarten Van Cleve: hij ontblootte (met zijn penseel) de borst van een vrouwelijk personage dat een kind vast had.Ga naar eind18 Ook bij de katholieke Jan Steen uit Leiden komt het motief voor, in diverse versies van ‘de koning drinkt’-schilderijen. In een versie die momenteel in Houston hangt, is op de voorgrond zowel een zogende vrouw met baby als een drinkende ‘koning-voor-één-avond’ te zien.Ga naar eind19 Jacob Jordaens (1593-1678) speelde vlot in op de grote vraag naar dergelijke afbeeldingen in en rond Antwerpen in de 17e eeuw. Hij en zijn schilderfirma produceerden een hele reeks schilderijen met rijkelijk gevulde tafels in een burgerlijke setting, vaak met een feestkoning op hogere leeftijd en een pseudohofhouding. Naarmate de alcoholconsumptie en de effecten daarvan sterker werden uitgebeeld, verschoven de religieuze connotaties meer naar de achtergrond. In plaats van een drinkend kind aan de borst zien we in één geval een wel heel prozaïsch beeld van een moeder die bezig is het naar de kijker gewende achterwerk van haar kind af te vegen of een al wat groter, urinerend kind. Hier wordt dronkenschap en de roes, de ‘andere wereld’, centraal in beeld gebracht. Zo'n voorstellingen kunnen zowel vermanend werken - ‘Kijk eens hoe erg het uit de hand kan lopen als er niet gematigd gevierd en geleefd wordt!’ - maar ook een wereld van ontsnapping en tijdelijk plezier oproepen. De flirt van Jordaens met het calvinistische gedachtegoed en de morele gevoeligheden in het centrum van contrareformatorische beeldenpropaganda dat Antwerpen in de 17e eeuw was, zouden kunnen verklaren waarom het feest op de schilderijen, naarmate de tijd vordert, steeds meer uit de hand loopt. | |
Wie betaalt de rekening?In het korte bestek van dit artikel kunnen we niet de tientallen schilderijen over de rituelen op 5 en 6 januari analyseren en bespreken. Toch willen we nog een interessante hypothese meegeven. In de door Anke Van Wagenberg-ter Hoeven gepubliceerde catalogus van achtenzeventig afbeeldingen van driekoningenfeesten uit de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden in de 16e en 17e eeuw zijn twee grote groepen of repertoires te onderscheiden: aan de ene kant voorstellingen van een drankfestijn thuis en aan de andere kant een collectieve actie op straat. Van Wagenberg-ter Hoeven stelde vast dat de meeste voorstellingen in de Lage Landen het feest binnenshuis als onderwerp hadden: beelden van rijkelijk gevulde feesttafels met drank, wafels en ander lekkers, met een bont gezelschap van volwassenen en kinderen. Het thema van de sterzangers was vooral te situeren in producten uit de periode van 1630 tot de 19e eeuw. De omslag (minder afbeeldingen van ‘de koning drinkt’, meer van de viering op straat) gebeurde in de tweede helft van de 17e eeuw. Dit verklikt ook een belangrijke evolutie in de beleving van driekoningenvieringen in Europa. Trexler stelde dat het gebruik, waarbij groepen jongeren als bedelende magi of koningen met een stok met een ster van deur tot deur gingen om drank, eten en geld te krijgen, opkwam tussen 1460 en 1570 en zich vooral vanaf de tweede helft van de 16e eeuw steeds meer verspreidde. | |
[pagina 11]
| |
Abstracter bekeken zou men kunnen zeggen dat er een verschuiving plaatsvond van het idee van rijke mannen die overvloedig gaven (bier, geld, voeding,...) en trakteerden gedurende een dag of een avond naar een praktijk van bedelende koningen. Het is heel verleidelijk om een analogie te zien met een andere inkleuring van het koningschap in de 16e en 17e eeuw. Vorsten hadden, met het oog op oorlogsvoering, het onderhouden van staande legers en andere aspecten van staatsvormingsprocessen, steeds meer nood aan het opnemen van krediet en het verhogen van belastingen. Trexler wees in een studie terecht op het belang van de archiefvondsten dat in de 15e en de vroege 16e eeuw telgen van de Bourbon- of d'Este-families zich verkleedden in de driekoningenperiode om als ‘arme’ ‘wijzen’ op straat rond te gaan om geld in te zamelen en het daarna te herverdelen onder de armen. Ze gaven deze nieuwe praktijk snel op (om het aan jongeren over te laten en omdat het te gevaarlijk was). Trexler suggereert dat dit toch wel iets verklikt: ‘Already in the fifteenth century, princes were rethinking the nature of the prince as a fiscal and a monetary creature. No longer the purely liberal giver, he was now a collector, and the resulting gift became a proof of the prince's legitimacy as a representative of his people.’Ga naar eind20
De dynamiek en evolutie van het op straat opvoeren van Driekoningen moet, los van dit symbolische of suggestieve niveau, vooral aan andere, meer lokale processen en machtsverhoudingen gelieerd worden. De formule van rituele bedeltochten paste uitstekend in de zeer levendige, al dan niet in gilden georganiseerde jongerencultuur van abbayes de la jeunesse of ‘de Jonkheid’, die in vroegmoderne buurten en dorpen een belangrijke sociale rol vervulde. Door het uitoefenen van vormen van sociale controle (bijvoorbeeld via charivari's) maar ook via trick or treat-formules konden jonge mannen (en hun vriendinnen) aan behoorlijke hoeveelheden drank en voedsel geraken om de periode tussen Kerstmis en Driekoningen feestelijk in te kleuren. De exuberante feesten en de daarmee verbonden dronkenschap en het liederlijk gedrag lokten reacties, veroordelingen en campagnes uit van de kerkelijke overheden, zowel aan de kant van reformatie als van contrareformatie. De georganiseerde jongerencultuur werd grondig bestreden en aangepakt, maar niet alle rituelen en volksgebruiken sneuvelden daarbij. Zowel publieke collectieve acties zoals charivari's of bedelzingen als huiselijke rituelen als ‘de koning drinkt’ bleven beoefend worden. Er werd getracht de wereldlijke overheden van de gevaren en van de nood tot afschaffing te overtuigen, maar dit lukte slechts in beperkte mate, zeker voor een feest als ‘de koning drinkt’, dat ook aan de vorstenhoven zeer geliefd was. Zoals we in de laatste paragraaf zullen vaststellen, werd de meest systematische poging om het feest van de bonenkoning en ‘de koning drinkt’ uit te roeien, ondernomen tijdens de Franse Revolutie. Een vaak gehanteerde strategie bestond erin het gebruik selectief te interpreteren en te duiden, door de kans tot hoofse beheersing te benadrukken, de religieuze achtergrond te accentueren en het drankmisbruik af te wijzen. Dat deed de jezuïet Johannes David (1546-1613) toen hij in 1607 te Antwerpen een Bloem-Hof der kerckelicker Cerimonien uitgaf in vraag- en antwoordvorm. Na het geven van de hoofdverklaring voor het verschijnsel - het uitdrukken van blijdschap, dankbaarheid en goede ghedenckenisse wegens het feit dat de koningen de eerste heidenen waren die het Licht gezien hadden - wees hij op het belang van lichamelijke en geestelijke zelfbeheersing (zich goed gedragen, alsof men koning of hoveling was) om de hemel te verdienen. ‘Vraag: Leert men noch wat anders uyt het Koninck-kiesen? Antwoord: Jae't: te weten dat wy als koninghen onse krachten van siele ende van lichaem wel behoorden te regeren als onse ondersaten; te weten onse memorie, verstandt, wille, onse vijf sinnen, ende al dat ons aengaet: op dat wy al te samen Koninghen moghen worden in't Rijck der hemelen; het welck ons belooft is ende bereydt staet, behoudens dat wy ons-selven wel regeren. | |
Feesten in vorstenhovenIn de geschiedenis van zelfbeheersing en etiquette, van beschavingsoffensieven en verspreiding van regels van ‘goed gedrag’ in de samenleving speelden de vorstenhoven en netwerken, die daaraan verbonden waren, een belangrijke rol. Daarbij was het belangrijk de spelregels van het theater aan het hof en van de ceremonies en omgangsvormen in de hogere kringen tot in de puntjes te beheersen: carrières en het lot van de eigen streek konden ervan afhangen en soms zelfs levens (zoals het vroege voorbeeld aan het hof van keizer Nero pijnlijk illustreerde). In de 16e en vooral de 17e eeuw, met als hoogtepunt het hofleven in Versailles, werd daar volop mee geëxperimenteerd én over gereflecteerd. Een deel van het repertoire werd gekenmerkt door figuren en metaforen van de omgekeerde wereld, gaande van de vrijpostige hofnar tot de driekoningenvieringen. Een bijzondere verhalenvariant van de ‘vorst-voor-één-dagformule’, verbonden met dronkenschap, moet hier expliciet worden vermeld. Zo schreef de Spaanse humanist Luis Vivès (1492-1540) over een slapende, dronken man die in een paleis werd binnen gedragen en daar, toen hij 's morgens wakker werd, door de echte hovelingen werd behandeld alsof hij de vorst of de hertog was. Dit verhaal is in talloze varianten bekend en werd onder meer gesitueerd te Brugge of te Brussel in het hof van een hertog van Bourgondië, Filips de Goede (1419-1467). In de 17e en 18e eeuw werd het verhaal in didactische toneelstukken gebruikt in jezuïe- | |
[pagina 12]
| |
ten- en andere colleges om de jonge elites inzichten over ijdelheid, relativiteit, hiërarchie, overtuigende schijn en werkelijkheid bij te brengen.Ga naar eind22 Bij het schrijven van een geschiedenis van de vieringen van de koningen en hoven voor één dag valt het op dat er erg veel bronnen en verhalen bewaard bleven met betrekking tot de huishoudens en hoven van edellieden en echte vorsten, koningen en keizers. De kans dat een echo of spoor van een viering op 5 of 6 januari in een rekeningboek, een kroniek of een andere bron terechtkwam, was uiteraard veel groter dan in andere middens. Als er iets fout liep, dan werd het opgetekend. Een van de bekendste incidenten is wellicht het feit dat de Franse koning François I in 1521 gewond raakte in een reuze-nepoorlog met sneeuwballen, appels en eieren tegen de Koning van de Boon uit het huishouden van de Graaf van St.-Pol. Ronald Hutton spoorde systematisch vermeldingen van Bean Kings en Lords of Misrule op in de archieven en kronieken van de Engelse en Schotse hoven in de middeleeuwen en de nieuwe tijd. Hij vond sporen van verkiezingen van een ‘boonkoning’ in de eerste helft van de 14e eeuw en van een heel intensieve koningsfeestcultuur tussen 1450 en 1550. De Engelse en Schotse koningen betaalden toen in de kerstperiode fors voor de activiteiten van een King of the Bean, Abbot of Unreason of Lord of Misrule en heel hun gevolg, zowel aan hun eigen hoven als bijvoorbeeld in de universitaire colleges. Onder Edward VI (1547-1553) nam dit enorme proporties aan met zeer uitgebreide (nep)hofhoudingen, met heuse nepambassadeurs, intochten in Londen, grote banketten enzovoort. Aan het Schotse hof van opvolgster Queen Mary werd een Queen of the Bean gekozen en draaiden de vrouwennetwerken op volle toeren. Terwijl het ritueel aan het koninklijke hof wegdeemsterde in de tweede helft van de 16e eeuw, bleef het verkiezen van nepheersers in de kerstdagen nog erg levendig aan de universiteiten, in rechtbanken, in adellijke families en op andere plekken. De doodsteek van het ritueel kwam er met de Engelse revolutie in de 17e eeuw. Hutton vatte dit scherp samen: ‘What killed the taste for those figures among the English ruling classes was an experience of genuine misrule and political inversion in the form of the Civil Wars and Revolution of the 1640s. When the traditional political and social order was resorted in 1660, almost nobody felt much like simulating that experience any more.’Ga naar eind23 Op het continent werd het feest van de bonenkoning in vele vorstenhoven wel nog intensief gevierd. Bij zijn doortocht in Wenen noteerde de Engelse arts Edward Brown in 1670 dat aan het keizerlijk hof daar nog steeds het oude gebruik werd gehonoreerd om een koning en koningin te kiezen op driekoningendag. Dat jaar werd graaf Lesly koning voor één avond. Bijzonder was wel dat de echte keizer de tafel dekte en de keizerin wijn inschonk.Ga naar eind24 Interessant is dat in de jaren 1680 aan het hof van de keurvorst te München er een doordachte verweving van officiële en speelse ceremonies werd gecultiveerd, net zoals in Engeland anderhalve eeuw eerder. Er werden gemeenschappelijk vieringen in de hofkapel ingericht, stoeten met de twee hoven (het echte en het tijdelijke) op een vijftigtal grote sledes georganiseerd en toneelspelen opgevoerd. Een heel formeel (dubbel) koningsmaal en een bal sloten de dag af. Gedurende heel deze dag werd het hofceremonieel zo goed mogelijk gevolgd of nagespeeld in het hof. Het was een oefening waarbij in het dubbelspel de details van dat dagdagelijkse hofceremonieel nog eens extra werden ingeprent.Ga naar eind25 In 1662 rapporteerde de Hollandse Mercurius over de driekoningenviering aan het hof in den Haag ‘dat den jongen Prince van Orangien in den Hage zijnde op 3 koningen-dagh in presentie van sijn Groot-Moeder de Princesse Douagiere van Orangien, Prins Wilhem Stadtholder van Vrieslant, en meer andere illustre Persoonen in het trecken den hoogh-gemelten Prince het Lot van koning te zijn is toe-gekomen: waer op oock een heerlijcke Donatie soude zijn gevolght.’Ga naar eind26 De latere Engelse koning William III beschouwde het als een teken aan de wand. In Parijs werd het feit dat de moeder van Lodewijk XIV op 5 en 6 januari 1649 koningin van de boon mocht zijn, uitgebreid gevierd onder de slogan La reine boit. Verslagen van de feesten aan het hof van Lodewijk XIV haalden de periodieken zoals de Mercure Galant. In 1684 werd daar uitvoerig gerapporteerd over de viering, die een week later werd overgedaan, waarbij ervoor gezorgd werd dat die keer Lodewijk zélf de boon had. Dit gaf aanleiding tot een bijzondere sfeer waarbij de hoge edellieden hun uiterste best deden om zowel spontaan, spits als humoristisch over te komen. De aanwezige verslaggever merkte op dat ‘chacun avait de la peine à prendre un air libre devant le roi.’Ga naar eind27 | |
Aanvallen en spotPrecies omdat rituelen en beeldvorming rond het koningschap zo gevoelig lagen en vergaande implicaties konden hebben, bleken de rituele vormen, beelden, metaforen en gebruiken ook uitstekende instrumenten om al dan niet subtiel kritiek te leveren. Dit is tot in de 20e eeuw het geval geweest, zelfs in op het eerste gezicht onschuldige stripverhalen. De koning drinkt werd als zesde album van de Suske en Wiske-reeks gepubliceerd.Ga naar eind28 Willy Vandersteen tekende en schreef het in 1947. Het werd tussen 1 juli en 7 november van dat jaar gepubliceerd in De Standaard en in dezelfde periode ook in De Nieuwe Gids. Dit was een interessante fase in de krantenoorlog tussen de twee net genoemde gazetten en achterliggende katholieke netwerken, waarbij stripverhalen van Vandersteen een belangrijke commerciële rol speelden.Ga naar eind29 Precies dit verhaal ‘de koning drinkt’ bereikte in 1947 een uitzonderlijk groot lezerspubliek en beroerde de publieke opinie. Vandersteen en andere stripauteurs oogstten veel succes met het inlassen van duidelijke en impliciete verwijzingen naar de repressie, Vlaamse kwesties en andere problemen. Duidelijke links werden in die peri- | |
[pagina 13]
| |
ode en in dit specifieke album gelegd naar de koningskwestie rond Leopold III, wat toen de media beheerste.Ga naar eind30 Naar verluidt inspireerden de schilderijen van Jacob Jordaens over ‘de koning drinkt’ de striptekenaar. Het verhaal van Vandersteen speelde zich af in het rijk der Kannekijkers en dat der Droge Levers. De verhaallijn is complex en betrekt een voorouder van de later heel bekend geworden figuur Tante Sidonia, namelijk een Sidonia die 600 jaar eerder getrouwd was met een koning Poefke. Via een spiegel keerden Suske en Wiske terug in de tijd, waar ze onder meer met een tweekoppige draak moesten worstelen. Wiske slaagt er door bier te brouwen in om de koning van zijn ‘droge lever’ te genezen. Interessant is een scène waarin koning Poefke op een bepaald ogenblik opmerkt: ‘Wat kan onze weerstand hier nog baten, 'k geloof dat ik er beter aan gedaan had mijn volk niet alleen te laten.’ Wiske repliceert: ‘Dat is maar een gedacht, Poefke! Begin dan maar al met een villa in Zwitserland te huren.’ Iedere lezer in die tijd snapte de verwijzing naar de grote, eigentijdse problemen rond de Belgische monarchie. Een van de sterkste voorbeelden van een propagandaslag met belangrijke effecten op de perceptie van de notie ‘koningschap’ is in de vroege jaren 1620 te situeren: het betreft een hele zware legitimiteitscrisis in de geschiedenis van het idee ‘monarchie’. Een van de sleutelepisodes van de voor Midden-Europa desastreuze Dertigjarige Oorlog (1618-1648) is bekend geworden onder de benaming ‘Winterkoning’. Die geuzenterm slaat op paltsgraaf Frederik V van Bohemen, de leider van de Protestantse Unie, die in 1613 met de Engelse prinses Elisabeth was gehuwd. In 1617, na de dood van keizer Rudolf II (1612) en net voor het overlijden van keizer Matthias (1619), werd de katholieke, Habsburgse aartshertog Ferdinand koning van Bohemen. Hij maakte snel een einde aan het tolerante religieuze beleid. Als reactie stelden diverse machtige actoren in Bohemen dat de kroon van Bohemen niet erfelijk was, maar het voorwerp uitmaakte van verkiezingen. Op 26 augustus 1619 nodigden ze Frederik V uit om hun koning te worden. Frederik aanvaardde de troon op 4 november
Suske en Wiske, De koning drinkt (album 105). © Standaard Uitgeverij
1619, mede omdat hij rekende op de steun van zijn schoonvader, de Engelse koning James I (die regeerde van 1603 tot 1625). De reactie van de ondertussen keizer geworden Ferdinand II (die het Heilige Roomse Rijk der Duitse natie zou besturen van 1619 tot 1637) was hard en direct. Zijn troepen behaalden een verpletterende overwinning in de beruchte slag bij Wittenberg op 8 november 1620. Frederik V zou geen tweede winter in Bohemen beleven als koning. Hij moest op de vlucht, samen met zijn koningin Elisabeth en hun kinderen. Hij vluchtte naar Den Haag en vervolgens naar Londen. Heel Europa sprak over de gevluchte ‘(winter)koning’ (voor één jaar), niet alleen in paleizen en herenhuizen maar ook in herbergen en stadswoningen. In tal van pamfletten, spotprenten en boekjes werd de spot gedreven met deze koning, en bij uitbreiding, wat veel gevaarlijker was, met royalty in het algemeen. De Antwerpse uitgever van kranten en pamfletten Abraham Verhoeven wijdde verschillende afleveringen van zijn gazet Nieuwe Tijdinghen aan de lotgevallen van de ‘verjaeghde coninck’. Er werd herhaaldelijk gebruikgemaakt van verwijzingen naar de hier behandelde omkerings- en feestrituelen. In een beschrijving van zijn passage in Heidelberg werd gevraagd of de calvinistische notabelen hem daar misschien ‘Koning Lappeken’ hadden gemaakt op 6 januari. In januari 1621 werd in de krant van Verhoeven niet alleen een gedicht over het Coninck-feest van den Palatin opgenomen, maar ook een Franse versie van Joyeux Billets et rhimes pour créer le roy. Frederik werd er opgevoerd als Coninck Lappeken van corte rijcken en de andere regerende vorsten en topgeneraals in Europa kregen ook een rol in de hofhouding voor één dag toegewezen. Dankzij de formule kon voluit spottende kritiek worden geleverd, en dit in een periode waar majesteitsschennis en beledigingen van een regerend vorst mensen letterlijk hun hoofd konden kosten. In de religieuze polemieken tussen katholieken en protestanten, die bekend geworden zijn als de Roffelpotaffaire van 1621, werd heel ver gegaan in het evoceren van Koning-Lap en koningschap in bijvoorbeeld carnaval. Frederik V zou de volgende jaren, telkens het weer begin januari werd aan de vorstenhoven waar hij vertoefde, geconfronteerd worden met het ritueel. In een dagboek noteerde een gereformeerde schoolmeester uit Keulen, die in 1624 in Den Haag was, wat er begin januari gebeurde aan het hof. Bij de hoffeesten was er een ‘treffelyck bancket ende ballet, hebbende haare Majesteiten de Coning ende Coninginne [van Bohemen], de hertog van Saxen Weymar, Prins Hendrik, de jonge Lantgraf van Hessen met alle (...) gast kiesende den Cooning ende hielten ten dage (op zyn Roomsch) drie Cooningen-Avont.’Ga naar eind31 Het totaal uit de hand gelopen geval van de Winterkoning illustreert treffend hoe het fenomeen van het tijdelijk koningschap van 5 of 6 januari of het zich verkleden als drie koningen voor echte koningen niet alleen maar positief aangewend kon worden. In de middeleeuwen bood het driekoningenverhaal herhaaldelijk een bruikbaar scenario om ontmoetingen van meerdere regerende vorsten in goede banen te leiden en hen ritueel | |
[pagina 14]
| |
te laten interageren (bijvoorbeeld na het samen, zoals de koningen uit het Oosten, eren van Jezus) of hen samen voor te stellen zonder de een boven de ander te situeren. Trexler heeft opgemerkt dat in de eerste helft van de 16e eeuw actuele koninklijke hoofden steeds minder figureerden op de schilderijen van de wijzen of koningen die Jezus in de stal kwamen vereren. Terwijl Maximiliaan (1493-1519) nog op tal van voorstellingen voorkwam, Karel V (1530-1556) op enkele, waren hun Habsburgse opvolgers Filips II en keizer Ferdinand niet meer te vinden op dergelijke schilderijen. De doorbraak van de drukpers had de mechanismen van legitimatie en ook de gevaren van kritiek voor het koningschap gevoelig veranderd. Vanaf de 17e eeuw was het een van de meest venijnige formules om regerende vorsten aan te vallen om hun gezichten of namen te verbinden met variaties op ‘de koning drinkt’ of de interactie tussen de drie koningen, zoals een gravure met de titel L'Epiphane du Nouveau Antichrist (met de gezichten van James II, Lodewijk XIV, Willem III, de paus en anderen, samen onder één ster) van Romeyn de Hooghe uit 1689 kan illustreren. Eeuwen later, in 1914, toen de Nederlandse cartoonist Louis Raemaekers (1869-1956) een gravure publiceerde van ‘drie koningen uit het Oosten’ die obussen en andere wapens naar Maria en Jezus brachten, liepen de gemoederen zeer hoog op. De gezichten van keizer Wilhelm II, van keizer Franz Joseph en van de Turkse sultan waren herkenbaar weergegeven. De woede en de druk van de Duitse overheid op de Nederlandse regering waren erg scherp; zo scherp dat Raemaekers vervolgd werd voor het in gevaar brengen van de Nederlandse neutraliteit en veiligheid.Ga naar eind32 | |
Lodewijk XVI drinktHet schilderij Le roi boit, dat soms ook omschreven wordt als Repos de famille le jour de la Fête des Rois van Jacob Jordaens, werd in de jaren 1780 verworven door het Franse hof. Het was een van de favoriete werken van Lodewijk XVI. Het feit dat het vandaag als topstuk of meesterwerk deel uitmaakt van het nationaal erfgoed van Frankrijk en door iedereen in het Louvre te bekijken is, heeft alles te maken met de Franse Revolutie. Een van de resultaten van dit enorme overgangsritueel, waarbij de wereld op zijn kop werd gezet, is volgens diverse auteurs de uitvinding van het begrip (cultureel) erfgoed. De voor iedereen toegankelijke Archives Nationales, het opstarten van een beschermingsbeleid en
Lodewijk XVI heft het glas op 20 juni 1792 (Franse spotprent, eind 18e eeuw)
de ontsluiting van allerlei bronnen en vormen van erfgoed, de massale nationalisering: alles houdt verband met het vallen van de institutionele dominosteentjes vanaf de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789. Vanaf die dag tot aan zijn executie door de guillotine op 21 januari 1793 verkeerde koning Lodewijk XVI in een zeer ambigue situatie. Hij werd vanaf 5 oktober gedwongen te verhuizen van Versailles naar de Tuileries in het hart van Parijs. In de zomer van 1792 liepen de gemoederen in Parijs hoog op door recente nederlagen van de Franse revolutionaire legers en omwille van allerlei andere problemen. Op 10 augustus 1792 werd het paleis van de Tuileries bestormd. Dit betekende het einde van het hofleven en het overbrengen van de koning naar de gevangenis en zou resulteren in zijn terechtstelling in 1793. Opmerkelijk is dat het volgende jaar door sommige revolutionaire comités en stadsbesturen een heuse campagne op touw werd gezet om het verkopen van taarten met bonen voor Driekoningen te verbieden en het vieren van een koning te bestraffen als een contrarevolutionaire activiteit. Dit werd echter op nationaal niveau als niet meer relevant of bedreigend afgewezen. Volgens de voor veiligheidsbeleid bevoegde topambtenaar (‘agent national’) was dit feest van 5 en 6 januari en de bijbehorende symboliek niet langer relevant, explosief of prioritair. In 1792 en 1793 was er immers teveel gebeurd. Aan de definitieve aanval op het koninklijk paleis in augustus ging op 20 juni 1792 een fascinerend incident vooraf. Het Tuilerieenpaleis werd ook toen bestormd door een grote groep woedende en gewapende Parijzenaars. Ze drongen binnen in het paleis en de nationale garde stond machteloos. Tal van gewapende mannen drongen door tot in de ruimtes waar de koning zich bevond. Lodewijk XVI raakte tussen de rumoerige mensenmassa helemaal geïsoleerd van zijn familie, hovelingen en lijfwacht. Hij werd geconfronteerd met de Verklaring van de rechten van de mens, met geschreeuw, slogans en aanmaningen om revolutionaire decreten goed te keuren, met hamers, sikkels en geweren. Beide partijen, zowel de indringers als de koning, wisten niet onmiddellijk wat er nu moest volgen en hoe men moest handelen. Hiervoor bestonden procedures noch protocol; iedereen bevond zich op onbekend terrein en het was onduidelijk hoe het nu verder moest. Op dat ogenblik kreeg de koning een geniale inval. Hij leende een rode (frygische, revolutionaire) muts, zette die op zijn hoofd, nam een fles met drank en zei: ‘A la santé des sans-culottes.’ De massa reageerde met de kreet ‘Le roi boit’ en velen dronken mee. Daarna verlieten de mensen het paleis. Tegen elf uur was alles rustig. Die dag, 20 juni 1792, is er in de geschiedenis van de echte dynastieën en van het omgekeerde koninkrijk iets heel bijzonders gebeurd. Een van de toeschouwers die namiddag die ook een ooggetuigenverslag heeft gemaakt, een zekere Napoleon Bonaparte (die zich enkele jaren later zelf tot keizer zou kronen), begreep onmiddellijk dat er een point of no return was overschreden, toen hij Lodewijk XVI zag verschijnen voor de vensters die uitgaven op de tuin. Napoleon noteerde dat het enige mogelijke ant- | |
[pagina 15]
| |
woord zou zijn geweest dat er een kanon op de menigte (waarin hij stond) voor het paleis gericht was en er enkele honderden doden moesten gevallen zijn om een voorbeeld te stellen. Nu was het hopeloos verloren. Het in het publiek uitvoeren van het winterse Koning drinkt-ritueel door een echte koning in functie om zo in het midden van de zomer aan een reëel gevaar te ontsnappen, had de impact van een soort symbolisch nucleaire explosie. De notie ‘koning’ en al wat er aan vast hing zou nooit meer dezelfde zijn.Ga naar eind33
Geschiedenis in stripverhaal. Scène van de opstand op 20 juni 1792: Napoleon was erbij
|
|