| |
| |
| |
Ter Bruilofte van den Heere Moses van Eys, en Jonkvrouwe. Petronella Anna van Veen.
HOe vrolyk 't nieuwe Jaar verwelkomt was voorhenen,
Noit, deftig Bruilofts Paar, is 't gunstiger verschenen,
Noit schonk 't u zulk een krans
Of gaaf, van schoner glans.
Robyn en diamant, al 't geen wy dierbaar schatten,
Al 't geen wy aangenaam naar ons begryp omvatten,
Dan nu de liefde schenkt, Vernoegde, aan wederzy.
Een edel hart uit liefde ontfangen en geschonken,
Verzelt met tederheit, met lachjes en met lonken,
| |
| |
Versiert met roem en deugt,
Bestemt, door 's Hemels gunst, tot aller Vrienden vreugt
Is 't allerwaardste daar de sterfling op kan roemen.
Zyt welkom dan Nieujaar: gy schenkt ons nieuwe bloemen.
Vol jeugt, vol vrolykheit, zo schoon de lieve Lent
En blyde Maitydt oit tot Bruiloftslovren zent.
Wat kan het teder hart der Lieven meêr vermaken
Dan 't lieflyk rozeblos op eerbre maagdekaken?
't Geen in de blanke borst der zuivre liefde zit?
Geen aangenamer groen dan palm- en myrteblaren
Die, fris en onbesmet, verbeelden uwe jaren,
O Bruit, o Bruidegom. Zyt welkom vrolyk jaar:
Wy juichen in 't geluk van 't loflyk Bruilofts Paar.
Al horen wy nu niet de blyde wiltzang quelen:
Zo haast de schone Bruit behaagt de snaar te strelen:
Der edle cimbel, ha! wat leurik, nachtegaal,
Verrukt de zielen dus met ryker klank en taal,
Daar duizent vogeltjes zich onder een doen horen?
De wakkre Bruidegom, bekoort dan yders ooren
| |
| |
Als hy dat schoon geluit met heusschen zang verzelt,
En, op een tedre wyz', tedre zyn liefde melt.
O schone harmony! vermaak van geest en zinnen,
Nadruklyk zinnebeelt van min en wederminnen:
Daar alles smelt en vloeit in 't lieffelyk geluit,
Gelyk de liefde in 't hart van Bruidegom en Bruit.
Dank zy d'Alzegenaar, die 't al ziet voor hem bukken,
En d'echtebant doet gelukken.
'k Begroet u, Heer Van Eys, als Vader van dit Feest:
Wat groot vernoeging en verquikking smaakt uw geest,
O achtbaar Man, daar gy nu vier Paar brave Loten,
Door 's Hemels zegen uit uw Huwlyksbedt gesproten,
Met eer en vreugt aanschout.
Zo ziet gy uwen Stam uitbreiden als een ceder,
Vol aangename vrucht in 't vriendlyk zomerweder;
Geplant, door zonneschyn en hemeldau gevoedt.
'k Weet hoe uw Vaders hart vast zegent deze banden
Daar twee van uwe Zoons, twee loffelyke Panden.
| |
| |
Omhelzen, van Van Veen. die dubble liefdeknoop
Verknocht de Broeders, en verdubbelt uwe hoop
Om liefde en eendragt in uw bloet te zien verbonden.
Indien d'afwezenden ons aards geval verstonden,
Gewis der Moedren hart bestemden d'eerbre bandt
Van 't weêrzydts Kroost, door haar met lust en eigen hant
Zorgvuldg opgequeekt in liefdeplicht en zeden,
Waar door haar beider naam gezaligt blyft beneden.
Gelyk der Vadren roem, ten luister van hun Stam,
Zo moeten, jog en oudt, ook hunne Telgen bloeien.
Mag deze Bruiloftsklank langs 't Y in Texel vloeien,
Daar nu de dappre Roos 's Lands vrye wimpel voert,
Dan wort een zachter toon op d'oorlogstrom geroert
En schelle zeetrompet, tot vreugt van vloet en stranden,
Dan als hy (zo 't Godt wil) de rovers aan zal randen,
En halen op Algiers een ridderlyken buit.
Vier, Overyssel, vier dit Feesttydt van de Bruit
Met dondrent zeemuzyk. Laat hier den weêrgalm klinken,
Wy zullen onderwyl uw goede heênreis drinken.
| |
| |
Maar stiller Bruiloftszang wort aan de Vecht gehoort
Daar Hofwerk in zyn rust en bloei niet wort verstoort,
Terwyl, naar d'oude wys, de Nimfjes en de Knapen
Met bloemen en festoen vereenen naam en wapen
Van 't lieve Bruiloftspaar,
Zing, blyde Lantjeugt, zing den lof van 't eerlyk minnen,
Daar heuscheit en gedult den weg baant tot verwinnen;
Daar 't hart spreekt als de tong,
En list of veinzery noit lagen lei, nooit dwong.
Zing, 't zalig Huisgeluk, daar liefde en vrede wonen,
Daar plicht en wederplicht eerbiedig zich vertonen,
Door haat noch twist geschent,
Door vriendschap noit volendt.
Zing by den dans en 't spel:
Gezegent zy Van Eys, gezegent Petronel.
Hier op, o Bruidegom, moet uwe Handel bloeien,
Die d'Opperzegenaar met welvaart wil besproeien
| |
| |
Hier, en in 't wyde en breê,
Daar d'eedle Iber en de Tagus zich verspreien,
Daar gulde vliezen aan hun zilvere aders weien
In tym en rosmaryn, daar uit die zoete lucht
Onze Amstelstroom verheugt door hunne ryke vrucht.
O Spanje! deftig oort, gezegende landsdouwen,
Daar zich de Batavier gulhartig mag vertrouwen
't Zy hy zyn kiel of vracht
Naar uwe stranden zent, of andre hier verwacht,
Geladen met een schat van goude en zilvre baren.
Zo schroom de Handellust geen stormen noch gevaren
Daar zy de zonne aanschout in oosten, west en zuit,
Ook daar de naalde in 't noort op ysgebergten stuit.
Zo bloei de Leeuw in vreê met zyne nageburen.
Zo blyf de Koopmanschap hier onbelemmert duren,
De kracht en steun van 't Lant,
Daar yders welzyn aan dien zegen blyft verpant.
Zwyg, Dichter, 't is te lang: de Bruigom dult geen marren.
Zo moet myn Bruiloftstoon zich niet in 't wilt verwarren,
| |
| |
Noch roep de Minnegodt die meest de jeugt vermaakt.
De Bruiloftskoets wort door de Zedigheit bewaakt,
Die heimlyk smeekt: vergun, o Hemel, die door trouwen
Het menschelyk geslacht beliefde t'onderhouwen,
Aan dit vereende Paar den zegen door uw mondt
Belooft aan 't Trouverbont.
U is bewust hoe veel of luttel moet vernoegen,
U is de magt om 't al tot yders nut te voegen.
Zo bloei de liefdebant in voorspoet, rust en deugt,
Met al 't geen wenschelykst den braven Stam verheugt.
|
|