boomgewas. Maar wie ze éénmaal heeft ontmoet in haar zalig vrede-oord, waar de zonneschijn zoo rustig liggen gaat op het koele water, kan van daar niet weg. Geen bedwelmende geuren streelen de zinnen, geen vrouwelijk-mooie vormen of kleuren verlokken het oog, doch wat een lucht van heerlijke innigheid waait er niet aan uit het midden waar die simpele bloem is opgeschoten.
En evenzoo gaat er in wondere bekoorlijkheid, een vergezicht van ziel op achter het schamel woord van dezen werkman-dichter. Zijn vers is de bloem die stil en nederig, stengelt uit de frissche wateren van zijn vijver-klaar gemoed.
Dit is kunst uit het volk, voor het volk. Zij ontrimpelt het voorhoofd van den zwoeger en den lijder, zij brengt weer hoop in zijn hart, glimlach op zijn lippen en glimlach in zijn oogen. Zij neurt een troostlied over al de smarten van het leven, zij smacht den vloek op de monden, den wrok in de zielen; en luid durft zij het zingen dat het kind een zegen is in huis, en de komst van ieder nieuw boorlingske onthaalt zij op triomf-geroep.
Zij bezingt ook de liefde, en wel diegene die, getoetst aan al de ruwe slagen van een tobbend bestaan, twee wezens sterk en zegevierend voeren kan door de bitterste dagen heen, en 's avonds twee hoofden lachend naar mekaar neigen doet boven de wieg...
- Goed heil dan, lief boekje!
Ik wensche dat gij in nog korteren tijd dan de eerste oplaag mocht uitverkocht zijn, opdat men het wel weten zou dat er in Vlaanderen nog rein-voelende harten kloppen, en nog vele!
Jef Crick.