[Nummer 4]
Brievenbus I.
Jef Smetsen. -
Zooals u ziet staat dit nummer reeds volzet. Uw ‘Kaïn’ is zeer oorspronkelijk van gedacht en sommige brokken doen waarlijk grootsch aan. Doch, maakt het stuk niet wat te veel gerucht op sommige plaatsen? Ik weet niet of ge het ‘Laatste Oordeel’ van Godfried Hermans kent. Men heeft dit stuk verweten dat het te lawaaïg was, en met reden, alhoewel het anders stout en origineel was opgevat. Epische poezij, zooals gij er hier hebt willen leveren, vereischt de ‘imagination créatrice’, vereischt een scheppende verbeeldingskracht en daarmede zijn gewoonlijk alleen genieën mild bedeeld. Uw stuk is niettemin zeer verdienstelijk, en we drukken er wel eens de mooiste fragmenten van. Onze plaatsruimte is zeer gering, en we bejammeren 't fel.
Wat aangaat uw gedicht ‘Maria-Magdaleen’ daar kunnen we hoegenaamd niet hoog mede oploopen. Die rythmen zijn zoo stroef, zoo hortend met al die stelselmatig aangebrachte overloopingen, dat zij alle schoonheidsgenot in den lezer dood doen.
Een staaltje maar. Deze aanhef:
hars (?) en specerij; met
wisschen 't vlekloos bloed van
Zoo gaat het voort heel het stuk door.
Dat is bepaald proza gekapt op afstand. Het doet wel denken aan sommige libretto-teksten die verwrongen en gerokken worden naar den eisch eener vooraf gemaakte muziek. En nochtans, blanke verzen moeten nog eens zoo flink gecadanceerd zijn, en door een dubbel genot aan maat-schoonheid ons hun gemis aan rijm vergoeden.
Laat mij ten slotte uwe aandacht inroepen op den dichtbundel ‘Omheinde Hoven’ van P. Hilarion Thans O.F.M. waarover in dit nummer geschreven wordt. Daar wordt u geschonken een schat van kristal-heldere poezij.