Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden
(1806)–Anoniem Evangelische gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst– Auteursrechtvrij
[pagina 223]
| |
2.
'k Zie U, God zelv', in eeuwigheid geprezen,
Tot in den dood als mensch gehoorzaam wezen,
In onze plaats gemarteld en verslagen,
De zonde dragen.
3.
Ons hart bezwijkt, het beeft en doet ons deinzen,
Ontzaglijk kruis! als w' aan uw wondren peinzen,
O Liefde! 'k zie en voel in uwe wonden
Den vloek der zonden.
4.
De Heer is regt, een wreker van het kwade,
De Heer is goed, en schenkt ons zijn genade:
'k Mag liefd' en wraak met beving en vertrouwen
Aan 't kruis beschouwen.
5.
Dit slaat mijn' trots, al mijn verdienste, neder!
't Verlaagt mij diep, maar o! 't verhoogt mij weder:
't Meldt mij mijn heil, die van Gods tegenstander
In vriend verander.
6.
Ik buk in 't stof, op U mijn' rotssteen bouw ik,
Ik zie uw bloed, en op dat bloed vertrouw ik;
'k Verlies mij zelv', daar 'k voel, hoe ik U griefde,
In uwe liefde.
7.
Zij overklimt onz' eindige gedachten,
Maar 'k moet van God iets goddelijks verwachten:
Ik ben een mensch, zou die zich onder winden
Haar uittevinden?
| |
[pagina 224]
| |
8.
't Is 't grootst in God genade te bewijzen;
't Is 't grootst in ons ootmoedig die te prijzen,
Te zien hoe hoog, als wij gena' verkrijgen,
Gena' kan stijgen.
9.
Mijn Heiland! laat uw' Geest mij telkens leeren,
Hoe 'k in geloof uw' kruisdood moet vereeren,
Om in mijn hart de liefdevlam t'ontsteken
En aantekweeken.
10.
Het goed te doen, het kwaad met zorg te mijden,
Heer! dezen pligt leert mij uw heilig lijden:
Zou 'k tevens mij het kwaad verooreloven
En 't kruis gelooven?
11.
Daar G' U voor mij hebt in den dood gegeven,
Hoe zou ik dan naar mijnen wil nog leven?
Zou 'k U, o Heer! die voor mijn schuld woudt lijden,
Mijn hart niet wijden?
12.
Zou ik mijn leed in kommerlijke dagen,
Het drukkendst kruis met lijdzaamheid niet dragen?
Daar Gij zoo veel uit liefde wildet dulden
Voor mijne schulden.
13.
Hoe zoud' ik ooit mijn broeders durven haten?
Voor wie Gij zelf uw leven hebt gelaten?
Neen, 'k zend als Gij voor hun, die mij vertreden,
Tot God gebeden.
| |
[pagina 225]
| |
14.
Ik wil geen' haat met wederhaat vergelden,
Niet die mij schel 't ooit grimmig wederschelden;
Gij Heer, ons Hoofd! Gij hebt nooit kwaad vergolden,
Nooit weêr gescholden.
15.
Och! dat mijn hart naar 't uwe in reinheid zweeme,
En in Gods kracht ik U ten voorbeeld neme:
Dit is de dank, dien 'k voor uw bitter lijden
U toe moet wijden.
16.
Oneindig heil! Gij leedt voor ons ten goede,
Ik ben verzoend in uwen dierbren bloede:
Mijn heil bij God hebt Gij, aan 't kruis gestorven,
Voor mij verworven.
17.
Dit maakt mij hier reeds zalig door gelooven,
Dus zal mij niets, niets ooit dat heil ontrooven;
Ik zal, door U van heerlijkheid omgeven,
Voor eeuwig leven.
18.
Dit moet mij tot den strijd steeds moedig maken,
Mij in 't geloof, en in 't gebed doen waken,
'k Heb dan, zoo waar als Jezus leeft, den zegen
Zijns doods verkregen.
19.
Lokt mij 't gevlei der lusten in zijn strikken,
Dan doe uw kruis mij voor de zonde schrikken,
En zoo ik ooit verflaauw in goede werken,
Moog 't kruis mij sterken.
| |
[pagina 226]
| |
20.
Hoor 'k ooit uw kruis door wereldwijzen doemen,
Een ergernis of eene dwaasheid noemen;
Och! dat het mij, wie ooit er spot meê drijve,
Gods wijsheid blijve.
21.
Vertoeft ook wil die spotters niet verteren!
Och mogt nog een dier dwazen zich bekeeren,
Zoo vindt hij bij U, die hij versmaadde.
O Heer! genade.
22.
Och, als ik, Heer! om mijne zonden beve,
Dat dan uw kruis mij weder ruste geve:
Dat kruis zij mij dan vreed en vreugde tevens,
O God mijns levens!
|
|