CVI. Bij het avondmaal.
Treed nu toe, verloste ziele!
Zit hier aan, verloste ziele!
Jezus zelf wil u vergasten,
Ook voor u heeft Hij zijn leven
Willig in den dood gegeven:
Kom u hier, met al zijn vrinden,
Weêr op nieuw aan Hem verbinden.
Snel Hem, ziel! geloovig tegen,
Neem uit mijne hand zijn' zegen;
Kom, Hij wil u hier verblijden
Bij 't gedenken van zijn lijden,
Aan zijn tafel spijzen, drenken.
Uit zijn volheid alles schenken;
Kom, kom vol geloof en liefde,
O hoe groot was zijne liefde!
Ik verheug mij, Heer! met beven,
'k Neem uit uwe hand het leven,
Hier wilt Gij U met uw vrinden,
Ook met mij, op 't naauwst verbinden,
Mijne schuld niet meer gedenken,
U, U zelv' mij eeuwig schenken;
Uw gena' is onafmeetlijk,
O! zij is mij onvergeetlijk.
Heiland! laat mij waardig komen,
Drinken uit uw levensstroomen;
| |
Ja, Gij zult ook mijne klagten
Nu verhooren, nooit verachten:
Ach! hoe vaak zat ik te dorsten,
Naar U, Levensbron! te dorsten;
Nu mag ik blijmoedig komen,
Drinken uit uw levensstroomen.
Gij, wien 's hemels reine scharen,
Die als ik ook zondaars waren,
Dank en lof en eere zingen,
Dat z' eens hier dat brood ontvingen;
Jezus! 'k val hier aan uw voeten,
Doe mij waardig U ontmoeten,
Mij tot heil en U ten prijze.
'k Vier gedachtnis van uw lijden,
Tot een proef van dat verblijden,
Dat Gij hebt voor mij verworven,
Toen Gij zijt aan 't kruis gestorven,
Zoon des Vaders, Licht en Leven!
Godslam, ons ten zoen gegeven,
Godlijk offer voor mijn zonden,
Schuldig om mijn schuld gevonden!
'k Zal mij in uw heil verblijden,
Eeuwig, eeuwig mij U wijden,
Om alleen voor U te leven,
Naar volkomenheid te streven;
'k Zal U eens, o Heer! daar boven
Beter kennen, beter leven,
Help mij, help mij overwinnen!
|
|