Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden
(1806)–Anoniem Evangelische gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst– Auteursrechtvrij
[pagina 181]
| |
Zij voedt u op voor d'eeuwigheid,
En schenkt u eenmaal Englenwaarde,
Zij stemt uw hart tot ware deugd,
En vormt uw ziel voor hemelvreugd.
2.
O! voel de waarde van dien schat,
Die 't grootst geschenk in zich bevat,
Dat in het stof u kon verbeiden,
Een gift der hoogste liefde waard,
God gaf ze door zijn' Zoon aan d' aard,
Om menschen tot Hem opteleiden:
Zij wijst, bij al den aardschen druk,
Den zeekren weg tot waar geluk.
3.
Lacht u hier ware grootheid aan,
Gij kunt z', op uwe levensbaan,
Alleen van haren invloed wachten;
Z' is juist geschikt voor uwen stand,
Staat met uw' aanleg in verband,
En is berekend naar uw krachten:
Mensch! zoo zij u geen' bijstand biedt,
Bereikt gij uw bestemming niet.
4.
Beproef, of ooit in schooner licht
Volmaakter beeld voor uw gezigt
Van menschelijke grootheid zweefde,
Dan d'echte Christen wezen zou,
Die, aan zijns Heilands leer getrouw,
Haar met zijn hart en daân beleefde,
En daaglijks in die deugden won,
Die hij door haar bereiken kon.
5.
Waar vindt g' een' God, een Majesteit,
Zoo vlekkeloos in heiligheid,
| |
[pagina 182]
| |
Zoo boven allen lof verheven,
Zoo vreeslijk voor het boos gemoed,
Maar voor 't boetvaardig hart zoo goed,
Zoo rijk, zoo mild in 't schuld vergeven?
Kom, toon m' een' God, zoo groot, zoo goed,
Als Jezus leer aanbidden doet.
6.
Waar dringt de reinste menschenmin
Met zoo veel kracht ten boezem in,
Waar zijn de driften min verbolgen,
Dan daar, waar 't hart geen' vijand heeft,
Voor haatren bidt, altijd vergeeft,
En 't beste Wezen na leert volgen;
Waar spreidt menschlievendheid zoo schoon,
Zoo goddelijk een' glans ten toon?
7.
Baart liefd' alleen hier reine deugd,
Slechts Jezus leer, die 't hart verheugt,
Doet haar ter bron der deugd verstrekken;
Wie zonder liefd' om d' eerkroon loopt,
Wordt ligt door loon of straf genoopt,
Kan hoogmoed tot zijn taak ligt wekken:
Voor liefde, ware liefd' alleen,
Was pligt en zaligheid steeds één.
8.
De liefde tot den hoogen God
Vereent ons hart met zijn gebod,
Doet ons Hem dienen zonder vreezen;
De liefde tot den evenmensch
Maakt zijn geluk tot onzen wensch,
Doet ons hier alles voor hem wezen:
Waar is een deugd, die meer bekoort,
Waar vloeit z' uit reiner bronnen voort?
| |
[pagina 183]
| |
9.
Waar wordt aan uw beklemd gemoed
Vergeving, om een godlijk bloed,
Voor al uw schuld om niet geschonken?
Waar wil een Geest, door niets beperkt,
Die 't willen en 't volbrengen werkt,
Uw hart, uw magtloos hart ontvonken?
Waar loopen Gods volkomenheên
Zoo met ons waar geluk in een?
10.
Waar vindt de mensch in zijn verdriet
Den troost, dien Jezus leer hem biedt?
Waar is in 't lijden God hem nader,
Waar ziet zijn oog in schooner licht,
Ook waar de tuchtroe nimmer zwicht,
Het doel van een' vergevend' Vader?
Waar is zijn eeuwig zalig lot
Gegrond op d' eer van zijnen God?
11.
O stervling! wat u ooit ontzink',
Dat deze loer nog voor u blink',
Waar gij uw' jongsten snik zult geven;
Zij is het licht voor uwe voet,
De stad, die u voor wanklen hoedt,
Uw zeekre gids tot beter leven;
Met haar zijt gij in elken kring,
In elken stand Gods kweekeling.
|
|