| |
LXII. Jezus voorbeeld.
Heilige Jezus! mij ten leven,
Ter heiligmaking mij gegeven,
Hoe heerlijk zijt G' in heiligheid!
Hemelsch voorbeeld! al de luister
Van Englen heiligheid wordt duister,
Bij 't licht van uwe heiligheid:
Gij zijt mijn Hoofd en wet;
In hart en wandel heilig zij.
's Vaders wil was boven alles,
O Jezus! steeds uw welgevallen,
| |
| |
Gij zweegt voor Hem op alles stil;
Och! mogt, all' mijn levensdagen,
Wat Hem behaagt ook mij behagen,
Mijn wil zich voegen naar zijn' wil,
In alles onderworpen zij.
Steeds arbeidzaam, vol van zorgen,
Waart G' altijd bezig, van den morgen
Tot aan den laten avondstond;
's Vaders wil was daags uw spijze,
't Gebed uw nachtrust, Hem ten prijze:
Och! dat G' ook mij nooit ledig vondt,
Maar werkzaam nacht en dag,
Waar ooit uw oog mij zag;
Ook in mijn roeping wakker zij.
Welk een liefde, wat meêdoogen,
Wat tederheid blonk in uw oogen,
Wat minzaamheid in uw gelaat;
Haters zelfs, zoo wel als vrinden,
Elk mogt U willig, vaardig vinden
Tot troost of hulp, met raad en daad.
Ook in mijn doen verspreid,
| |
| |
In al mijn' omgang minzaam zij.
Gij, o Jezus! Gij onschuldig
Verdroegt het scherpste leed geduldig,
Gij scholdt niet weder, wie U schold;
D'eer uws Vaders aan te randen
Mogt uwen ijver doen ontbranden,
Gij zweegt wanneer 't uw eere gold;
Geen terging stoord' uw rust,
Zachtmoedig, graag vergevend zij.
Ootmoed deed U, Heer der heeren!
Den lof van menschen ligt ontberen,
Uws Vaders eere zocht Gij maar;
Waar men aardschen roem of voordeel
Ooit voorkeur gaf, uw wikkend oordeel
Bestuurde juist den evenaar:
Gij, die geen hoogheid zocht,
Hoe groot G' ook wezen mogt,
Voor God en mensch ootmoedig zij.
Reine Jezus! geene togten
Van 't vleesch, geen driften overmogten.
| |
| |
De reinheid immer van uw hart,
Kuischheid heerscht' in al uw leden,
Nooit waart Gij, door begeerlijkheden,
Of lusten in haar' strik verward;
Uw doen was naar Gods wet,
Ook kuisch van hart en wandel zij.
Met U de rede drank en spijze,
Nooit dartelheid of lekkernij;
Niets, dan meer uw' honger stilde,
Dan 't doen van 't geen uw Vader wilde,
Dit was uw spijs, uw lekkernij;
In drank en spijze matig zij.
Heilge Jezus! vorm mijn leden,
Mijn krachten en begeerlijkheden
Dat aan mij alles U gelijk',
't Oog in 't zien, de voet in 't wandlen;
Dat in mijn denken, spreken, handlen,
In alles uwe beeldnis blijk':
Mijn hart naar uwen smaak;
| |
| |
Geheel volmaakt en heilig zij.
|
|