| |
| |
| |
XXXVIII. Alles is genade.
Alle roem is uitgesloten!
Heb ik van mijn' God genoten,
'k Roem in vrije gunst alleen;
Ja, eer ik nog was geboren,
Eer Gods hand, die alles schiep,
Iets uit niet tot aanzijn riep,
Heeft zijn liefde mij verkoren:
God is liefd', o Englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
Met mijn' zwaren val bewogen
Bood Gods liefde mij de hand;
Liefde boven mijn verstand!
Vijandschap was mijn bedenken,
Vleeschlijk, onder 't kwaad verkocht,
Had ik nimmer Hem gezocht,
Hij wou m' eerst zijn liefde schenken:
God is liefd', o Englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
Zoo, zoo lief had God de wereld,
Dat Hij zijnen eigen' Zoon
Voor die afgevallen wereld
Overgaf aan smaad en hoon;
Ja, toen wij nog zondaars waren,
Schonk d'Ontfermer ons gena',
Stierf zijn Zoon op Golgotha,
Stierf voor ons, die zondaars waren:
| |
| |
God is liefd', o Englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
'k Bleef Gods roeping nog weêrstreven,
Maar, verzoend door Jezus bloed,
Schonk Hij mij geloof ten leven,
En vernieuwing van gemoed;
'k Zag mijn schuld met schaamt' en rouwe,
'k Zag, wat God m' in Christus gaf;
'k Lei mijn' snooden argwaan af
En geloofd' aan 's Vaders trouwe:
God is liefd', o Englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
Om te sterven aan de zonden,
Schenkt zijn liefde mij den Geest,
Wiens vertroosting al de wonden
Van mijn zondig hart geneest,
Die mij 't waar geluk leert kennen,
Mij vervult met Christuszin,
Mij aan zijnen dienst wil wennen:
God is liefd', o Englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
Dat, heet gadelooz' ontferming,
Dat genade, rijk en vrij!
God schenkt redding, schenkt bescherming,
Schenkt z'aan zondaars, schenkt z' ook mij;
Dan zelfs, als mijn onvermogen.
Als mijn diep bederf mij smart,
Toont mij 't godlijk vaderhart,
Zijn verlossend mededoogen.
| |
| |
God is liefd', o Englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
Kan een vrouw haar kind vergeten,
Als haar zuigling schreit van pijn?
Zou z'een ware moeder heeten,
En zoo weinig moeder zijn?
Maar, al kon dit mooglijk wezen,
Vader! die mijn nooden ziet,
Vader! Gij vergeet mij niet;
Neen, dit heb ik nooit te vreezen:
God is liefd', o Englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
Zal eens 't graf mijn stof verzaamlen,
Juichend zal, in stervenspijn,
't Laatste woord, dat ik zal staamlen,
Vrije gunst, genade! zijn;
Ja, die zal ik eeuwig danken,
Waar 'k den Vader en den Zoon
Eeuwig lofzing voor den troon,
Dan herhaal ik nog die klanken:
God is liefd', o Englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
|
|