Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden
(1806)–Anoniem Evangelische gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
De Heer is groot, zijn naam is groot,
De luister zijner deugden groot,
Oneindig groot zijn wezen.
2.
Hij is, en blijft al wat Hij is,
Tot in all' eeuwigheden;
Wie zal zijns naams geheimenis
Ontdekken, wie ontleden?
Wij menschen zijn van gistren, wij!
Maar, eer het aardrijk was, was Hij,
Ja! eerder, dan de heemlen.
3.
Zijn' troon omringt een glansrijk licht,
Te schitterend voor onz' oogen;
Zelfs Englen dekken 't aangezigt,
Aanbiddend neêrgebogen:
Der heemlen boog omvat Hem niet,
Hij is onzigtbaar, 't schepsel ziet
Hem enkel in zijn werken.
4.
Waar waren wij, had zijne kracht
Ons niet gevormd ten leven?
Hij kent ons, kent al 't geen zijn magt
Ooit aanzijn heeft gegeven:
Bij Hem is wijsheid en verstand,
Bij Hem is sterkte; zijne hand
Omspant en aard en hemel.
5.
Hij is, hoe ver Hij schijnen moog,
Nabij, waar w'ons bewegen;
| |
[pagina 7]
| |
Geen nacht bedekt ons voor zijn oog,
Hij ziet al wat wij plegen:
Voor Hem verbergt geen duisternis;
De kiem zelfs der gedachten is
Niet voor zijn oog verborgen.
6.
Wie, buiten U, zal voor den val
Deez' aard, o God! behoeden?
Wie, buiten U, dit gansch heelal
Altegenwoordig voeden?
Gij slaat de gansche schepping ga',
Gij zijt barmhartig, vol gena',
Een vader, een ontfermer.
7.
Gij zijt regtwaardig, heilig, goed,
Bij reinen wilt Gij woonen;
Hem, die uw' wil met vreugde doet,
Zult G' ook met vreugde kroonen:
Gij hebt d'onsterflijkheid alleen,
Hoogst zalig zijt G' in eeuwigheên,
O rijke Bron van vreugde!
8.
Of, zou de gloed dier majesteit!
Mij zondaar ook verteren?
Neen! nu 't geloof uw heerlijkheid
In Christus mag vereeren,
Nu klimt mijn lied: de Heer is groot!
De Heer is onuitspreeklijk groot!
Oneindig groot in liefde!
|
|