Esopet
(1881)–Anoniem Esopet– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inleiding.I. De Esopet.Ruim zestig jaar zijn er verloopen sinds Clignett door zijne BijdragenGa naar voetnoot1) toonde, dat hij wilde voortbouwen op den grondslag, door Huydecoper gelegd, en het Nederlandsch der middeleeuwen, waaraan de taalgeleerden toen nog te weinig aandacht geschonken hadden, eene zorgvuldige beoefening waardig keurde. Behalve het tamelijk kort gedicht van Willem van Hildegaersberch ‘Van Sinte Gheertruden min’, later naar een ander handschrift gedrukt door C.P. SerrureGa naar voetnoot2), en naar beide handschriften door Dr. W. Bisschop en Dr. E. VerwijsGa naar voetnoot3), bevatten die Bijdragen, zooals bekend is, alleen eene verzameling van 67 Aesopische fabels in mnl. vertaling, 1563 verzen groot. Toch maken zij een octavo deel van bijna dertig vel uit, daar Clignett zich van den Esopet bediende om allerlei mnl. woorden en uitdrukkingen, die vóór hem nog niet of nog niet voldoende verklaard waren, op te helderen, vooral ook door het aanhalen van tal van plaatsen uit toen nog onuitgegeven handschriften. Hoe hoogst verdienstelijk nu die uitgave van den Esopet moge zijn, vooral ook door de nauwkeurigheid, waarmeê het HS. is afgedrukt, toch oordeelde ik het niet ongepast, eene nieuwe in het licht te zenden. Overvloed van exemplaren immers bestaat er van Clignett's Bijdragen niet, en bij de tegenwoordig meer en meer toenemende belangstelling in het Nederlandsch der middeleeuwen achtte ik het wenschelijk, dat de Esopet gemakkelijker te verkrijgen viel, dan nu | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het geval is. Bovendien is het werk van Clignett - en hoe kan het ook anders, na zestig jaar? - wat verouderd. Moge de tekst nu juist zoovèel herziening niet behoeven, de interpunctie laat vrij wat te wenschen over, de aanteekeningen zijn hier en daar voor verbetering vatbaar, op verschillende kleine bizonderheden is niet gewezen, andere zaken daarentegen zijn veel uitvoeriger behandeld dan bij den stand der wetenschap in dezen tijd noodig is. Vandaar dat aan eenen herdruk der Bijdragen niet kon gedacht worden, maar eene zelfstandige uitgave van den Esopet moest worden geleverd met een beknopt glossarium, waarin zooveel mooglijk moest opgenomen worden wat verklaring of althans vermelding behoefde, opdat men niet zou gedwongen worden bij deze uitgave ook die van Clignett nog steeds te blijven raadplegen. Waar de vorige uitgever uitvoeriger, dan nu noodig is, het een of ander behandelde, konden belangstellenden gemakkelijk naar hem verwezen worden. De boven omschreven taak op mij nemende, begon ik met het eenige handschrift, dat wij van den Esopet bezitten, met de uitgave van Clignett te vergelijken. Ik geef het ook nu weder onveranderd, met dien verstande, dat ik de meeste afkortingen, ook die, welke Clignett eenvoudig overnam, heb ingevuld. De mij welwillend door Dr. M. de Vries meêgedeelde of door mij voorgeslagen verbeteringen teeken ik alleen aan den voet der bladzijden op. Het handschrift, dat, zooals men weet, eertijds in het bezit van Huydecoper en later van Z.H. Alewijn was, die het in 1788 aan de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde vermaakte, vormt een deel (namelijk blad 85-94) van den pergamenten codexGa naar voetnoot1), die ook Ferguut, Floris ende Blancefloer, der Ystorien Bloeme, Bediedenis der Misse en Dietsche Doctrinael bevat, en uit de 14de eeuw dagteekent. Voor zoover den Esopet aangaat, wordt het door Clignett aldus beschreven: ‘Het HS., met eene zeer oude, doch leesbare hand op perkement geschreven, in klein folio formaat, bestaat slechts uit twintig bladzijden, ieder verdeeld in twee kolommen; het bevat op iedere kolom veertig regels, uitgenomen de laatste bladzijde, welker tweede kolom alleen uit vijf regels bestaat. In het HS. zelve worden geene zoogenoemde geschilderde voorletters of andere bijsieraden gevonden; alleen is, bij den aanvang van iedere Fabel, de eerste of hoofdletter met rooden inkt geschreven, welke eenvoudigheid tot bewijs van den hoogen ouderdom van ons stuk verstrekt, daar veelal in de oudste HSS. de minste sieraden gevonden worden’Ga naar voetnoot2). Dat HS. is, blijkens de opzettelijk in de laatste fabel opengelaten verzen, eene, waarschijnlijk onverminkte, copie van een ouder HS., | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat eene verzameling van fabels moet bevat hebben, welke òf onvoltooid bleef, òf, wat waarschijnlijker is, op het eind verminkt of onleesbaar geworden was, toen de afschrijver van ons HS. haar onder de oogen kreeg. Dat hij zelf alles heeft overgeschreven, wat hij overschrijven kon, en zijn werk voor afgedaan hield, blijkt uit het onderschrift: laus deo amen. Zelfs schijnt hij meer geschreven te hebben dan hij vóór zich had. Dr. Jonckbloet toch wijst op eenige versregels, ‘die zoo geheel in strijd zijn met wat voorafgaat, dat er geen de minste twijfel overblijft, of zij van eene andere hand zijn’Ga naar voetnoot1). Blijkbaar was de afschrijver het soms niet eens met den dichter, of wilde hij de gestrengheid van diens oordeel, vooral als het wat algemeen was, eenigermate verzachten. Dat doet zich met name voor bij fabel 60 vs. 27-30 en fabel 61 vs. 61-64, misschien omdat de afschrijver zijn HS. voor eene vrouw bestemde, wier sexe hij, wilde hij ten minste niet onbeleefd zijn, niet zonder voorbehoud mocht laten hekelen. Aan den afschrijver wijt Dr. Jonckbloet ook de onzuiverheid of slordigheid van taal, waarvan de Esopet hier en daar een voorbeeld levert, ofschoon er te dien opzichte over het algemeen meer te prijzen dan te laken valt. Vooral door kortheid en puntigheid munt het werkje uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Calfstaf en Noydekijn.Door wien en wanueer is de Esopet gedicht? Ter beantwoording van die vraag verwijzen wij weder naar de door Maerlant in 1284 of misschien reeds een paar jaar vroegerGa naar voetnoot2) geschreven verzen, Sp. Hist. I3, 3 vs. 1-12: ‘In Cyrus tiden was Esopus,
Die favelare, wi lesent dus,
Die de favele conde maken,
Hoe beesten ende vogle spraken.
Hier ute es gemaect Aviaen
Ende andere bouke sonder waen,
Diemen Esopus heet bi namen.
Ware oec iemen dien si bequamen,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die hevet Calfstaf ende Noydekijn
Ghedicht in rime scone ende fijn.
Souke haer gedichte, hi vinter inne
Spellecheit ende wijsheit van zinne’.
Van Wijn was de eerste, die de aandacht op deze verzen vestigde, maar het betwijfelde, of Maerlant wel op den Esopet doelde, ‘omdat hij op eene volleedige vertaalinge der, toen aanweezige, Fabelen van Esopus schijnt te zien, waar mede de naam van Esopet, d.i. kleinen Esopus, niet wel strookt’Ga naar voetnoot1). Dat bezwaar echter is denkbeeldig: Maerlant heeft Aesopische fabelen op het oog, maar spreekt noch van eene volledige, noch van eene onvolledige verzameling. Het is dus mooglijk, dat Maerlant onzen Esopet bedoelt, en in dat geval zouden wij er de dichters van kennen; doch natuurlijk is het even mooglijk, dat ook anderen Aesopische fabels hebben vertaald, en dat wij juist die vertaling bewaard hebben, terwijl die van Calfstaf en Noydekijn verloren ging. Daarom zegt ook Clignett, dat hij ‘nergens de minste aanleiding gevonden heeft, om onze oude berijmde vertaling aan eenen van deze beide dichters te mogen toekennen’. Toch verklaart hij, dat het werk hem, om de taal, uit de dertiende eeuw schijnt te dagteekenen, en dat het hem ‘niet onwaarschijnlijk voorkomt, dat welligt een der beide, door Maerlant vermelde, schrijvers voor den dichter onzer Berijming mag gehouden worden’Ga naar voetnoot2). Hij doet echter verkeerd door steeds van twee fabelverzamelingen te spreken, daar Maerlant blijkbaar maar aan één gemeenschappelijk werk van twee dichters wil doen denken. Verder dan Clignett hebben wij het nog niet gebracht. Achtereenvolgens werd de onbewijsbaarheid, doch waarschijnlijkheid der meening, dat Calfstaf en Noydekijn de dichters van den Esopet zouden wezen, aangenomen door Hoffmann von FallerslebenGa naar voetnoot3), LulofsGa naar voetnoot4) en JonckbloetGa naar voetnoot5). Mochten de beide, door Maerlant genoemde, fabeldichters den Esopet hebben vervaardigd, dan moet die in 1284 reeds bestaan hebben, doch in elk geval schijnt de dertiende eeuw de tijd te wezen, waarin hij gedicht werd, en Vlaanderen de streek, waar hij oorspronkelijk te huis behoorde. Men schijnt dat uit de taal te mogen opmaken, zooals men uit den inhoud met zekerheid kan bewijzen, dat de dichter zeer vertrouwd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moet geweest zijn met de Reinaertss age, zij het dan ook niet juist in dien vorm, waarin wij die, tot een kunstwerk van groote waarde verwerkt, bezitten. Herhaalde malen komt in den Esopet de Vos onder den bekenden naam van Reinaert voor (Fabel 15 vs. 3, 11; 23 vs. 7, 9, 11; 37 vs. 11, 16, 18; 48 vs. 5, 19, 31, 35; 55 vs. 5; 66 vs. 1, 3, 7); de Vos spreekt den Wolf als Oom aan (48 vs. 12), en de uitdrukking ‘van reinaerts spele spelen’ (13 vs. 16) komt voor in den zin van eenen gemeenen, listigen streek uitvoeren. De ezel heet Boudewijn (17 vs. 7), een naam, die niet in den Reinaert gevonden wordt, maar ontleend schijnt te zijn aan Balduinus van Vlaanderen, wiens naam in den Reinardus Vulpes als naam van den ezel voorkomtGa naar voetnoot1). De aap heet Martijn (52 vs. 27), en beide laatste namen zijn blijkbaar uit den Esopet overgenomen door den omwerker van den Reinaert, wiens gedicht, uit het laatste kwart der veertiende eeuw, nog meer bewijzen bevat van bekendheid met den Esopet, waaraan zelfs verscheidene verzen ontleend zijnGa naar voetnoot2). Eene plaats bij Jan Boendale, waar over de Aesopische fabels gesproken wordt, haal ik slechts volledigheidshalve aan, ofschoon daaruit niet eens blijkt, of Boendale ze in eene Nederlandsche vertaling heeft gekend, dan wel alleen in 't LatijnGa naar voetnoot3): ‘Hets waer, Ysopus ende Aviaen
Dichten ende doen verstaen
Ghedichten van vele zaken,
Van dieren alse datsi spraken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dats om leringhe, diere uut gaet,
Daer men des volcs wesen bi verstaet;
Ende menighe ander rime
Als van Reynaerde ende Ysegrime,
Brunen den bere ende den das.
Dat dese dinc vonden was,
Was al om lere ende wijsheit,
Als ic u voren hebbe gheseit;
Want een sin, die is zwaer,
Die maken exemple claer’.
Merkwaardig echter is het, dat deze verzen, zoo al niet woordelijk, dan toch wat den inhoud aangaat, vrij wel overeenstemmen met een gedeelte van den proloog voor den Esopet. Die overeenkomst nu zou tot het vermoeden kunnen leiden, dat Boendale inderdaad onzen Esopet heeft gekend; en bedenken wij nu verder, dat de Antwerpsche dichter op letterkundig gebied laakt, wat zijn leermeester Maerlant laakt, en prijst, wat Maerlant prijst, dan kunnen wij de aangehaalde plaats beschouwen als eenen terugslag op hetgeen in den Spiegel Historiael aangaande Calfstaf en Noydekijn gevonden wordt. Wie geene strikte bewijzen verlangt, zou dan in de plaats van Boendale eene bevestiging kunnen zien van het waarschijnlijk vermoeden, dat Calfstaf en Noydekijn de dichters van den Esopet zijn geweest. Nemen wij dat eens aan, dan wordt het de vraag, of wij van beiden ook iets meer kunnen weten, dan het weinige goeds, dat Maerlant van hen zegt. Van Calfstaf is verder niets bekend geworden, maar met Noydekijn is het misschien andersGa naar voetnoot1). Hoffmann von Fallersleben toch vond drie versjes van eenen zekeren NoydekijnGa naar voetnoot2) in een pergamenten HS. (No. 721) op de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage, dat 115 grootere en kleinere gedichten bevat. Zij zijn daarin No. 15, 97 en 109, en werden door Hoffmann afgeschreven voor Bilderdijk, die ze uitgafGa naar voetnoot3). In hetzelfde HS. bevond zich als No. 46 nog een vierde gedicht, dat misschien ook geheel, maar in elk geval wat de laatste vier verzen aangaat, werk van Noydekijn mag heeten, en voor het eerst, maar zeer slecht, werd uitgegeven door Le JeuneGa naar voetnoot4), van wien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het later door Visscher is overgenomenGa naar voetnoot1). Hetzelfde gedicht komt ook voor in een papieren handschriftje, eertijds op het rijksarchief, nu op de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage bewaard, en in zijn geheel uitgegeven door Dr. VerwijsGa naar voetnoot2). Toen Zacher eenen geruimen tijd het groote Haagsche handschrift te zijner beschikking had, gaf hij daarvan een uitvoerig verslagGa naar voetnoot3), en ontdekte er nog twee andere gedichten van Noydekijn in, No. 8 en 19. Van alle zes gedichten gaf hij de begin- en slotverzen op; alleen No. 46 gaf hij geheel, zoodat nu nog alleen No. 8 en 19 onuitgegeven gebleven waren. In die leemte voorzag Dr. van Vloten, die ze in 't licht zond, te gelijk met eenen herdruk van No. 46 en 15Ga naar voetnoot4). Op het oogenblik dus zijn ze alle gedrukt, maar ze zijn verspreid, en daarom meen ik geen ondankbaar werk te doen met ze hier - voor het eerst alle gezamenlijk - in te voegen, opdat men, zoo Noydekijn de dichter is van den Esopet, en dezelfde als die Noydekijn, van welken ons de zes gedichtjes bewaard zijn, in dit werkje alles bij elkaar vinde, wat tot heden aan hem kan worden toegeschreven. No. 8.
Nu dicwile hordic lesen
Ein deel van deser werelt wesen;
Daer hordic menige vremde worde.
In dien worden ic verhoerde
5.[regelnummer]
Een point, dat wil ic u vertrecken,
Want men bads mi niet te decken:
God ende die werelt, dese twee,
Die zullen te rechte zin gheveeGa naar voetnoot5).
Die na den punten niet en werken,
10.[regelnummer]
Want men mach er doecht an merken.
Nu mogedi vragen: Noydekin,
Wat mach dat edel punte zin,
Dar God ende die werelt beyde in rust?
Hi machs hier horen, wie dat lust:
15.[regelnummer]
Dats tleven, dar boven zo en is nietGa naar voetnoot6).
Ghi edel heren, dit beziet,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bekent u, waen dat ghi zijt comen,
Bekent dat scheiden, het sal u vromen.
Kent uwen God voor uwen here,
20.[regelnummer]
Eert uwen here, dats u ere.
Ic segge dat men ter warheit vint,
Die sinen here niet en mint,
Sin here latene ongeloent.
Wat in desen worden woent
25.[regelnummer]
Dat kenne ende merke elc man.
Ic en wil noch ic en kan
Noch en dar dar niet af spreken.
Hem mach nemmermeer gebreken
Der werelt lof noch Goeds ere
30.[regelnummer]
So wie dat eert sinen here.
Die heren moten heren bliven,
Dat soude te recht elc vroet man scriven;
Mar den heren es een dinc bevolen,
Dat blijft van mi al onverholen,
35.[regelnummer]
Dats dienst te lonen bi bescheide:
Die here was wijs, die dat dede,
Want God die loent sinen vrient,
Die met goeder truwen dient.
Die dienst soude zin vor ogen,
40.[regelnummer]
So mocht elc mensche na dienst pogen.
No. 15.
Dit seyt Noydekin:
Et is Vrou Eren wal gevallen,
Si mach Vrou sin van allen,
Beyde in denken und in werken:
Dat mach men alle dage merken.
5.[regelnummer]
Wat in den lande nu ghesciet,
Dat en telt men ter Eren niet,
Liegen, driegen, achtersprake,
Stelen, roven, vredebrake,
Dats algader worden ere,
10.[regelnummer]
O wach! huden und ymmermere.
Vrou Eere zeghet dus mi:
Lof of hof daer ick niet en zi,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daer moet Vrou Sceemte buten staen.
Her Erentrijch sprect, na mijn verstaen:
15.[regelnummer]
Vrou Eere, Vrou Sceemde moeten hoven,
Sal men den hof met eeren lovenGa naar voetnoot1).
No. 19.
Die Coninc Ere woude opgeven
Sin wapen bi sinen leven,
Nochtan dat hi gheruerich wasGa naar voetnoot2).
Sin dochter Minne troude her dasGa naar voetnoot3)
5.[regelnummer]
Ende zegede: Vader, doet dat niet:
Min brueder Duecht, die ghi hier ziet,
Ic kent, hi es u oudste sone,
Sin beghin is herde scone;
Hi moet een luttelkin beherden,
10.[regelnummer]
Sullen hem uwer wapen werden;
Laten pinen wat hi mach;
Is dat hi criget sulc bejach,
Dat ghine willike croent,
So es hem herde wel geloent.
15.[regelnummer]
Vader, dats min hoechste raet;
Ende enich man, die na u staet,
Die sal mi wesen onderdaen,
Want ic hebbe van u ontfaen
Een mechtich, edel conincrike.
20.[regelnummer]
En kinne nieman min gelike
Sonder u, heer vader.
Aen u staet al min dinc algader.
Her Doget sprac: dats wel geseget.
Wie al zin dinc an u dreget,
25.[regelnummer]
Van minen vader wert hi verleent,
Ist dat hijt in truwen meent.
Min Oem, her RuweGa naar voetnoot4), is so mechtich,
So edel und so bedachtich,
Hine laetse nemmermee bederven,
30.[regelnummer]
Die na uwer hulden werven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dus volget VrouGa naar voetnoot1) Eer Ver Minnen rade,
Ende Har Doget dient op genade,
Ende Har Trouwe zijtGa naar voetnoot2) in die stad,
Daer Eer, dar Minne, dar Docht in sat.
35.[regelnummer]
Ver Milde sprac: ic bin verdreven;
Mar sagic Minne in Eren leven
Ende trouwelike Doecht hanteren,
Et en mochte niet falgieren,
En war werder dan ic bin.
40.[regelnummer]
So wie wil keren sinen zin
An coninc Ere, an Vrouw Ver Minne,
An Docht, an Trouwen, hi sal winnen
Lof in den hemel ende op der erden.
Dat comt hem van hoeger werden,
45.[regelnummer]
Diemen Jhs. Xps. noemt,
Die alle dinc ten besten doemt.
Wie God gan, dat hi criget eere,
Danket Gode. Dats Noyden leere.
WaerheitGa naar voetnoot3).
No. 46.
Min vrou heyt WendelmoetGa naar voetnoot4). In sorgen heb ic gesinGa naar voetnoot5) altoes
Sint min hertte yerst vercoes
Te poten enen wijngaert,
Die mi dicke zuere waert.
5.[regelnummer]
Hi staet op enen berg so hoege,
Ende die gront is so droege,
Dat hi gewassen niet en can.
Sint dat icken ierst gewan,
Sone is hi gemeret niet;
10.[regelnummer]
Des doget min hertze groet verdriet.
Sus so leve ick sonder heilGa naar voetnoot6),
Want die berg is so steil,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat mi te climmen is so zwar,
Ende hem vruchtGa naar voetnoot1) te brengen dar.
15.[regelnummer]
Des leve ick in wanhope zere,
Hoe noetdorftich dat ick were,
Dat icker wijn af drincken sal,
En heb geluc oft goet geval.
Io moes ichGa naar voetnoot2).
Hoep, troest, wil, minne und moet
20.[regelnummer]
Maken menigen lichten voet.
Lietic die mane int water scinen,
Ende elc man begaen metten sinen,
Ende prijsde loever ende gras,
So bleve ic Noydekin als ic wasGa naar voetnoot3).
No. 97.
Noydekin zeyt dit:
Gonst is alre gaven groet,
Want si en heeft genen genoet.
Met gonsten namic eene bone
Vyl liever dan des keysers crone,
5.[regelnummer]
Ist als ons dese wise seytGa naar voetnoot4):
Die meyninge is die alle dinc weecht.
Die meyninge is in alle werken
Boven alle dinc te merken.
Meyninge, die men binnen dreecht,
10.[regelnummer]
Dat is die alle werke weecht.
Nader meyninghen is te wegen,
Hoe dat alle dinc is gelegen.
Mi is ontfenclec wat ghi doet,
Want u meyninge die is goet.
Explicit.
No. 109.
Noydekin seyt:
Boven der naturen leere
Can moet meyster sijn ende heere,
Daer men vangen sal ant swert.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Moet is een geweldich vaet
5.[regelnummer]
Des lijfs, des hertz ende sinne
Moet is die [aller]Ga naar voetnoot1) hoechste graet,
Die can geleysten vrouwen minne.
In reynen moede daer woent inne
Der mannen hoechste toeverlaet.
10.[regelnummer]
Scemte woent in hogen moede;
Scemte in moede dats warachtich.
Scemte is alles wandels hoede.
Daer scemte in moede is woenachtich,
Daer is moet in eeren machtich.
15.[regelnummer]
Nu hoert I wonder dan van ghoede.
Doch wil som biden moede bliven.
Moet en mach men niet ontberen;
Ende tgoet wil meyster sijn bescreven,
Moet [en]Ga naar voetnoot2) wille hem des verweren.
20.[regelnummer]
Een reyne moet al sijn begeren
Is eere ende gonst van reyne wiven.
Wie dan wandels is behoet,
Ende verleent is van hem beyden,
Die is billich hoech gemoet.
25.[regelnummer]
Kersten, Joeden ende Heyden
Sullen hem sijn eere bereyden,
Wie snode dat hi si gegoet.
Die men vint in moeden reyneGa naar voetnoot3)
Daermen hoert sijns wesens grunde,
30.[regelnummer]
Ende dan die vrouw reyne
Mit haren liefliken munde
Sin lof mit gonste kunde,
Hem ich der eeren werdich meyne.
Och! hoe mach tgoet so node bi
35.[regelnummer]
Zulken moede sijn gestadech!
Eeren werdich, wandels vrij,
Reyne, moedich ende waeldadich!
Die moet is ghoede tongenadich;
tGoet wil dat men gierich si.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40.[regelnummer]
Moet wil hebben vrien morghen,
Ende nemen alder eeren waerGa naar voetnoot1).
So wil tgoet sijn verborgen,
Nauwe behoet, ende dat men spaer.
De moet wil hier, tgoet wil daer:
45.[regelnummer]
Om desen crijch sal menich sorgenGa naar voetnoot2).
Maer daer si twee onderdragen,
Goet ende moet, ic wilt bewisen,
Hi si jonc of out van dagen,
Sijn lof sal in eren risen.
50.[regelnummer]
Mit rechte mach men wal prisen
Ende alden goeden wal behagen.
Hi staet oec in der zeleger brieven,
Dien men bi goede muedich ziet.
Wie [so]Ga naar voetnoot3) dat dit wederdrieven,
55.[regelnummer]
Ic hilden daervoor minen tijt,
Dat hi droege ter eeren nijt,
Ende ten vrouwen cranken lieve.
Waer sich goet ende moet verdrecht,
Van recht men hem vordels gan.
60.[regelnummer]
Hine is niet vroet, diet wedersegt,
Of hi die waerheyt merken can.
Van cleynen goede muedich man,
Dats een last, die zere weecht.
Doch wijs icken ongehoent
65.[regelnummer]
Bi gerechten ondersceyde,
Die noch lijf noch goet en scoent,
Hine brenct in liden dese beyde,
Om gonst, om lieflich oghen weyde,
Ich meyn, diemen na dienste loent.
70.[regelnummer]
Ic spreke noch ende heb geseytGa naar voetnoot4),
Dat vrouwen mannes moet verclaren;
Haer edel gonst heeft des die macht,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat si verlichten mach den swerenGa naar voetnoot1).
Een muedich man, dien vrouwen waren,
75.[regelnummer]
Heeft sinen moet te vordel bracht.
HetGa naar voetnoot2) is een overvloedich last.
Een reyne moet, die eren gheert,
Wie daeran vest sijn hert vast,
Des sal hi seker sijn gheweert.
Lijt den tijt.
Of nu de Noydekijn of Noyden, die deze gedichtjes maakte, dezelfde kan wezen als die, welke door Maerlant als een dichter uit de dertiende eeuw wordt genoemd, is de vraag. Dr. Jonckbloet zag in de versjes van Noydekijn en in den Esopet ‘eene onloochenbare overeenkomst’, en in den vorm ‘een familietrek’, zooals door onzuivere rijmen: siet op tijt, verblies op gies voor gijs enz.Ga naar voetnoot3). Ik kan die overeenkomst minder goed zien en geloof ook, dat over den vorm van Noydekijn's versjes niet best te oordeelen valt, daar ze, zooals wij ze hebben, al te verhoogduitscht zijn. De inhoud er van schijnt mij daarentegen veel meer te verschillen van, dan overeen te komen met den Esopet, die even realistisch is als de Reinaert, terwijl de versjes alle min of meer allegorisch zijn, vooral No. 15, 19 en 46. Zij dragen m.i. geheel en al het kenmerk van de veertiende eeuw, en passen uitstekend in den bundel der veertiende eeuw, waarin zij voorkomen te midden van gedichten, die vervaardigd zijn door bekende ‘sprekers’ uit dien tijd. Het kan dus best zijn, dat er in dien tijd een andere Noydekijn geleefd en als spreker rondgereisd heeft. De naam Noyden of Noydekijn ten minste is niet zóó zeldzaam, dat niet twee personen dien zouden hebben kunnen dragen. In elk geval vindt men dien in de grafelijkheidsrekeningen van Holland, waarin op het jaar 1359 door Pieter Kamerouwers staat aangeteekend, dat was ‘ghegheven Noyden, den danser, bi mijns heren bevelen 2 s. gr’. Zelfs zou men er toe kunnen komen dezen Noyden voor den dichter van de zes versjes te houden, als er slechts een weinig aanleiding meer voor was dan nu, daar er ten minste niets is, wat zulk eene gissing tot eene ongerijmdheid zou maken. De gedichten toch zijn vermoedelijk uit de veertiende eeuw, worden onder die van sprook-sprekers aangetroffen en ademen niet alleen den geest van die eeuw, maar ook van den brutaal-onderdanigen minestreel, die veel met de groote heeren op heeft, als ze maar hunne getrouwe vrienden weten te beloonen, en in elk geval minder onafhankelijkheidsgevoel schijnt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te bezitten dan de dichter van den Esopet. Zelfs de bijvoeging ‘danser’ bij Noyden's naam zou geen bezwaar opleveren. De rondreizende dichters waren van alle markten t'huis, en bovendien kon iemand, die als pijper of danser begonnen was, zich wel opwerken en tot zanger of spreker opklimmen. Evenwel, wat niet onmogelijk is, is daarom nog niet zeker; maar moest ik de versjes van Noydekijn volstrekt toekennen aan eenen van de beide Noydekijns, die wij vermeld vinden, dan zou ik veel liever den danser voor den dichter houden, dan den medewerker van Calfstaf, aan wien wij, blijkens Maerlant's mededeeling, den Esopet kunnen te danken hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. De Aesopische fabel.Was Clignett bij zijne uitgave van den Esopet nog niet in staat een zoo uitvoerig onderzoek naar den dichter van den fabelbundel in te stellen, als wij nu konden en moesten doen, hoe weinig positieve uitkomsten dat onderzoek dan ook opleverde, evenmin was het hem gelukt met volstrekte zekerheid de bron der fabels te vinden, die hem wel ten dienste had kunnen staan, maar waarop wij toch eerst in dezen tijd meer bepaald opmerkzaam gemaakt zijn. Tot het aanwijzen van die bron gaan wij nu over; doch vooraf moge nog een enkel woord over den oorsprong der Aesopische fabel hier eene plaats vinden: niet meer evenwel dan een enkel woord, daar er elders veel beter en veel uitvoeriger over geschreven is, dan ik zou kunnen en mogen doen. Over de geschiedenis van de ontwikkeling dier fabel, vooral gedurende de middeleeuwen, vergunne men mij daarna iets meer in bizonderheden te treden, ten einde aan den Esopet de plaats te kunnen aanwijzen, die hij inneemt in het lang en breedvertakt geslachtsregister der Aesopische fabels. De uitgebreide verzameling van Grieksche fabels in proza, die steeds onafscheidelijk aan den naam Aesopus verbonden is gebleven, en onder dien naam van Griekenland uit, maar in Latijnsche bewerking, over geheel Europa is verspreid, en in de meeste moderne talen, reeds in de middeleeuwen, is overgebracht, is, zooals men tegenwoordig schier algemeen aanneemt, noch door Aesopus vervaardigd, noch zelfs door hem tot één geheel vereenigd. Ook is de levensbeschrijving, die wij van den zoo hoog geroemden man bezitten, niet anders dan een aardig romannetje, zonder eenigen historischen grond; en het is slechts ter nauwernood mogelijk hen te bestrijden, die betwijfelen of er wel ooit een Aesopus heeft bestaanGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onderzoek van den nieuweren tijd heeft zich echter niet tot den persoon van Aesopus bepaald, maar zich ook uitgestrekt tot de fabels, die onder zijnen naam bekend zijn, en zoo goed als uitgemaakt, dat zij niet dan voor een gedeelte - misschien zelfs een gering gedeelte - van Griekschen oorsprong zijn. De meening van Julius LandsbergerGa naar voetnoot1), dat de Grieksche fabel van Joodsche herkomst zou wezen, is wel is waar voldoende wederlegd, terwijl ook niemand meer gelooft, dat de Arabische fabelbundel van Lokman aan den Griekschen tot model zou gestrekt hebben, daar hij juist uit den Griekschen bundel is geput; maar daarmede zijn de Aesopische fabels nog niet voor goed als echte kinderen van Griekenland erkend. Integendeel, bij monde van ZündelGa naar voetnoot2) heeft Aegypte zijne aanspraken op het vaderschap der Aesopische fabel doen gelden, en zelfs nog onlangs is eene Aegyptische fabel ontdekt, die wel zou kunnen gehouden worden voor het origineel van de fabel van den Leeuw en de Muis, zoodat wij nog niet onvoorwaardelijk die aanspraken mogen afwijzen, al heeft dan ook Wagener in Zündel's betoog tal van onjuistheden aangewezenGa naar voetnoot3). Wel verre echter van de Aesopische fabel daarmeê voor Griekenland terug te winnen, volgde hij het spoor van Loiseleur DeslongchampsGa naar voetnoot4) en Lassen, tegenover Weber, en wees Indië als het vaderland dier fabel aan, daarbij gesteund door BenfeyGa naar voetnoot5) en later door Otto Keller, die althans een groot gedeelte der Aesopische fabels van Indische herkomst achten en wel vooral die, waarin de betrekking uitkomt tusschen Leeuw en Vos, welke inderdaad in de natuur wordt aangetroffen, als men ten minste, zooals in de Indische fabel geschiedt, voor den vos den jakhals in de plaats stelt. Overigens weten wij, dat ook de Grieken zelf aan den vreemden oorsprong der Aesopische fabels niet twijfelden, daar zij immers Phrygië of Lydië het vaderland van Aesopus noemen. Wat intusschen wel het eigendom der Grieken mag geheeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden, is de fraaie, dichterlijke vorm, waarin een Syriër, vermoedelijk uit de tweede eeuw vóór Christus, namelijk Babrius, ze gegoten heeft, en waarin wij ze nog bezitten. De naam van dien verdienstelijken dichter geraakte in de middeleeuwen in vergetelheid, maar 42 van zijne fabels waren in Latijnsche verzen overgebracht door Avianus en werden in die vertaling gedurende de middeleeuwen stellig veel gelezen, daar wij er o.a. eene gedeeltelijke, middelfransche vertaling van bezittenGa naar voetnoot1), en verder ook, in de bovenaangehaalde plaatsen van Maerlant (uit Vincentius van Beauvais) en Boendale, Aviaen vermeld vinden als bewerker van Aesopische fabels. Uit die vermelding af te leiden, dat onze Esopet, zij 't ook maar voor een deel, vertaling der fabels van Avianus zal wezen, zou verkeerd zijn: Avianus is er evenmin eene bron voor geweest, als eenige Grieksche redactie, evenmin ook - dit ter loops - als de fabelbundel van Cyrillus van Thessalonika, welke in de middeleeuwen ook hier te lande bekend was, o.a. door eene prozavertaling in het Nederlandsch, vermoedelijk uit de veertiende eeuwGa naar voetnoot2). De bron van den Esopet is elders te zoeken. Naast de fabels van Avianus bezaten de Romeinen nog eene andere, tegenwoordig hooggeprezen fabelverzameling, die aan Phaedrus, den tijdgenoot van keizer Tiberius wordt toegeschreven, maar waarin sommigen, niet zonder grond, zoo al niet een werk van lateren tijd zien, dan toch een werk van Phaedrus, dat in den loop der tijden niet weinig is veranderd en verminktGa naar voetnoot3). De fabels van Phaedrus echter waren in de middeleeuwen misschien al even weinig bekend als die van Babrius; doch men bezat er omwerkingen van, in de middeleeuwen met meer of minder vrijheid gemaakt, en misschien met andere fabels tot éénen bundel vereenigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oudste van die omwerkingen is het Liber Ysopi, vervat in den codex Wisseburgensis, die zich nu in de Wolfenbüttelsche bibliotheek bevindt, en uit het begin van de tiende eeuw dagteekent. Men kan er eene poging in zien, om met de geringste veranderingen uit de verzen van Phaedrus proza te maken, ja zou het er zelfs voor kunnen houden, dat die codex gecopiëerd is naar een werk van iemand, die, een HS. van Phaedrus afschrijvende, daarin geene poëzie zag, maar alles voor proza hield, en dat door willekeurige veranderingen dan ook deed worden. In elk geval is de Wisseburgensis zeer corruptGa naar voetnoot1). De Esopet is er evenmin eene vertaling van, als van Phaedrus zelf, of van den Novus Aesopus, een bundeltje van 42 Aesopische fabels in Latijnsche disticha, het eerst naar een HS. te Parijs uitgegeven door Edélestand du MérilGa naar voetnoot2), en het werk van Alexander Neckam, die in 1157 geboren werd. Van die fabels behandelen er 32 hetzelfde onderwerp als 32 fabels van den Esopet, doch met grootere uitvoerigheid; en daarom vinden wij ook 32 fabels van den Esopet terug in den middelfranschen Ysopet II, die, zooals de uitgever er van, RobertGa naar voetnoot3), terecht giste, ofschoon hij niet meer dan zes fabels. van Neckam kende, eene vrije vertaling in strophenvorm van diens fabelbundel is. Volgens Clignett moet eene geheel andere omwerking der Aesopische fabels ten minste ééne der bronnen van den Esopet zijn geweest, namelijk de Anonymi fabulae Aesopeae, 't meest bekend in de, met houtsneden versierde, uitgave van Isaäc Nicolaus NeveletusGa naar voetnoot4), en door Robert toegekend aan zekeren Galfred of GauffredusGa naar voetnoot5): een bundeltje van 60 fabels in versmaat, die uitbreidingen zijn van de fabels van Phaedrus, maar in eene andere volgorde voorkomen. Van die fabels nu worden er 52 in den Esopet teruggevonden, en dat wel bijna geheel in dezelfde volgorde, waarom Clignett het er dan ook voor hield, dat deze bundel door den dichter van den Esopet was gevolgd, en dat alleen sommige fabels waren weggelaten, andere, aan andere bundels ontleend, er hier en daar waren tusschen gevoegd. Dat vermoeden van Clignett is gebleken volkomen onjuist te zijn, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sinds wij weten uit welke bron de dichter van den Esopet inderdaad heeft geput. Bovendien ook zijn de fabels van den Anonymus veel uitgebreider dan de mnl. fabels. Is de Anonymus geene bron van den Esopet geweest, dan was dat evenmin de middelfransche fabelbundel, dien Robert naar een te Parijs berustend HS. heeft uitgegeven onder den naam van Ysopet I en vergeleken heeft met drie andere HSS. van denzelfden bundel, welke zich eveneens te Parijs bevindenGa naar voetnoot1). De Ysopet I toch, welke, behalve eenen proloog en epiloog, 64 fabels bevat, is niets anders dan eene tamelijk getrouwe vertaling der Latijnsche fabels van den Anonymus, die in het Parijsche HS. aan de middelfransche fabels voorafgaan, maar in zóóverre afwijken van die, welke Neveletus uitgaf, dat na de 18de fabel de volgorde begint te verschillen, terwijl het Parijsche HS. ook vier fabels meer bevat, dan dat hetwelk Neveletus gebruikte. Dat 52 fabels uit den Ysopet I in den Esopet worden weêrgevonden, behoeft nu nauwelijks meer opgemerkt te worden, en wanneer wij met Dr. Jonckbloet, die daarin Clignett volgt, den Anonymus voor gedeeltelijke bron van den Esopet mochten houden, dan zouden wij niet met hem den middelfranschen tekst als origineel van den mnl. bundel behoeven te wraken, zooals wij nu wèl doen. Immers er bestaat wel eenige aanleiding om den dichter van den Esopet bekendheid met eenen franschen fabelbundel toe te kennen, zooals Dr. Jonckbloet heeft opgemerktGa naar voetnoot2). Het woord Esopet zelf heeft eenen franschen vorm, en in fabel 48 vs. 21 komt de fransche naam Robijn voor; doch in Ysopet I, fab. 43 draagt de ‘bouvier’ dien naam niet; en zoo zal men in Ysopet I fab. 17 den ezel ‘Messire Bernart l'archeprestre’ genoemd vinden, terwijl in den Esopet (fab. 17 vs. 7), de ezel ‘mijn here Boudewijn’ heet. Veel waarde behoeft men ook niet te hechten aan toevallige, in elk geval toch ook geringe, overeenkomst van den proloog vóór den Esopet met den epiloog, die Ysopet I besluit. Zij bepalen zich tot algemeenheden, die voor ontleening niets kunnen bewijzen. Heeft Clignett aan het einde zijner inleiding ‘eene lijst van vergelijking’ gegeven, waarin hij de nummers der fabels uit vier bundels naast die van den Esopet plaatst, ik geloof, dat het niet ondienstig zal zijn, hem daarin te volgen, doch heb veel meer bundels dan hij kunnen vergelijken, en geef daarom twee lijsten. De eerste, die nu volgt, bevat de met den Esopet overeenkomende fabels uit die bundels, welke misschien alle uit Phaedrus geput zijn, maar toch niet bepaald gerekend mogen worden tot de familie, waartoe de Esopet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behoort, dus in de eerste plaats Phaedrus zelfGa naar voetnoot1), en vervolgens den Wisseburgensis, den Novus Aesopus van Neckam met Ysopet II, den Anonymus van Neveletus met Ysopet II, en ten slotte de fabels van La Fontaine.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. De Romulus.Zagen we, dat geen der aangehaalde fabelbundels, waarbij wij ook nog andere hadden kunnen optellen, de eigenlijke bron van den Esopet is geweest, hoeveel overeenkomst sommige daarvan ook met den Esopet mogen vertoonen, wij behoeven nu niet langer meer in de onzekerheid te blijven omtrent het werk, dat de dichter van den Esopet heeft gebruikt, sinds Hermann Oesterley ons in en door zijne uitgave van den Romulus dat werk heeft aangewezenGa naar voetnoot1). In dien Romulus bezitten wij eene niet later dan in de tiende eeuw vervaardigde omwerking in proza der fabels van Phaedrus, naar 't schijnt, doch in elk geval van eenen bundel Aesopische fabels, waarvan in de middeleeuwen als schrijver doorging de Romeinsche keizer Romulus Augustulus, die hem voor zijnen zoon Tiberinus of Tiberius zou gemaakt hebbenGa naar voetnoot2). Clignett kon dien Romulus nog niet voor de eenige bron van den Esopet houden, omdat hij er alleen van kende, wat zich op de Leidsche bibliotheek bevindt en uitgegeven was door J.F. NilantGa naar voetnoot3), namelijk eene verzameling van 67 fabulae antiquae, die tot den Romulus behooren, maar door Nilant nog niet als zoodanig waren erkend, en waarvan er 43 in den Esopet worden weêrgevonden; en eene andere verzameling van 45 fabels die den naam van Romuli fabulae Aesopiae dragen, en van welke er 39 in den Esopet voorkomen, behalve een tiental, dat bij Nilant in een aanhangsel opgegeven wordt. Slechts twee fabels van den Esopet wist Clignett niet in het Latijn aan te wijzen, daar hij voor sommige fabels die niet in de beide verzamelingen van Nilant voorkwamen, den Anonymus van Neveletus als bron aannam. Rekent men echter fabel 45 en 46 voor twee afzonderlijk genummerde stukken van ééne fabel, zooals men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijkbaar doen moet, dan blijft alleen fabel 22 over, waarvan Clignett noch bij den Anonymus, noch bij de fabels van Nilant het vermoedelijk origineel vond. Andere HSS. van den Romulus echter bevatten wel degelijk alle fabels, die wij in den Esopet vinden, zoodat wij niet verder aan den Anonymus hebben te denken. Evenals eenige jongere HSS. ga ik het Münchener HS. van 1495 stilzwijgend voorbij, en zoo ook den Divionensis, door Gudius omstreeks 1662 in een Benedictijner-klooster te Dijon gevondenGa naar voetnoot1), daar ze in hoofdzaak (d.i. voor ons doel wel voornamelijk: volgorde) overeenstemmen met den Burneianus van het Britsch Museum, dien Oesterley aan zijne uitgave ten grondslag heeft gelegd, omdat deze codex blijkbaar de oudste is, waarin wij den Romulus bezitten. Die Burneianus nu bevat 83 fabels, waaronder alle 67 van den Esopet, gedeeltelijk in dezelfde volgorde, gedeeltelijk bij groepen omgezet. Nog iets nader tot den Esopet staat Steinhöwel's Romulus, die tusschen 1476 en 1484 te Ulm gedrukt werd, en waarin het slot van den Burneianus niet voorkomt, maar die, door de verplaatsing van ééne fabel, eene opeenvolging van fabels vertoont, waarmeê die van den Esopet meer overeenkomt, dan met die van den Burneianus, Divionensis, enz. Niet alleen nu komen alle fabels van den Esopet in de genoemde HSS. van den Romulus voor, maar wie het Latijn met het Nederlandsch vergelijkt, zal er geen oogenblik meer aan twijfelen, of hij heeft origineel en vertaling vóór zich, als hij ten minste het Nederlandsch niet letterlijk in het Latijn verlangt weêr te vinden, maar aanneemt, dat de vertaler wel dezelfde vrijheid bij zijne vertolking zal gebruikt hebben, als zijne tijdgenooten, die Latijnsch proza in Nederlandsche verzen overbrachten. Toch mogen wij ons niet vleien met de gedachte, dat wij in den Burneianus of in het door Steinhöwel uitgegeven HS. eene getrouwe copie zouden bezitten van het exemplaar, waarvan onze mnl. dichter zich bediende. De volgorde immers is niet geheel dezelfde, terwijl ook hier en daar de inhoud van den Esopet eenigermate afwijkt van het Latijn, zooals ik, wanneer de afwijking ten minste eenigszins belangrijk is, in deze uitgave aan den voet der bladzijden heb aangeteekend; en dat die afwijking niet altijd aan willekeur van den vertaler is toe te schrijven, maar haren oorsprong heeft in het gebruik van een ander HS. van den Romulus, komt nu en dan uit. Enkele malen toch vindt men dezelfde afwijking van den Latijnschen tekst ook in eenen anderen fabelbundel, eenen middelfranschen, die wel aan den Romulus ontleend is, maar blijkbaar langs eenen anderen weg, en dus te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel van den Esopet verschilt om aan eenige nadere verwantschap te doen denken: ik bedoel de Fables de Marie de FranceGa naar voetnoot1). Zelfs eene oppervlakkige vergelijking had Clignett reeds geleerd, dat die fabels niet voor de bron van onzen Esopet te houden zijn. Zij schijnen dan ook niet regelrecht uit het Latijn te zijn overgebracht, maar door het Engelsch heen, blijkens de volgende woorden uit den epiloog, waarmeê de dichteres haar werk besluit: ‘Pur amur le cumte Willaume,
Le plus vaillant de cest royaume,
M'entremis de cest livre feire
E de l'Angleiz en Roman treire.
Ysopet apeluns ce livre;
Qu'il traveilla et fist escrire:
De Griu en Latin le turna.
Li rois AlvrezGa naar voetnoot2) qui moult l'ama
Le translata puis en Engleiz,
E jeo l'ai rimé en Franceiz
Si cum gel' truvai premièrement’.
De waarheid van die woorden, wat het Engelsch origineel aangaat, te betwijfelen, zooals Oesterley doetGa naar voetnoot3), is m.i. verkeerd, zelfs al verwijst men met hem naar eenen Göttinger codex van eenen uitgebreiden Romulus, die in zeer vele opzichten met de fabels van Marie de France overeenstemt, want in den proloog van dien Romulus lezen wij o.a. ‘Liber igitur iste primo grece conscriptus est ab Esopo, post hoc a Romulo imperatore romano ad instruendum filium suum Tyberium in Latinum venit. Deinde Rex Anglie Affrus in Anglicam linguam eum transferri precepit’. Het ligt dus voor de hand, te denken, dat koning Alfred eenen Romulus in 't Angelsaksisch vertaald en uitgebreid heeft, en dat die vertaling door Marie de France in 't Fransch is overgebracht, zooals o.a. blijkt uit verschillende Engelsche woorden, die zij gebruikt. Het werk van Alfred zal dan door eenen onbekende in het Latijn terug vertaald zijn, en die laatste proza-vertaling zal het dan wezen, welke ons bewaard is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in den Göttinger codex, en die zelf weder het origineel geworden is van twee Nederduitsche fabelbundels in rijm, die daarmeê, evenals met den bundel van Marie de France, merkwaardige overeenkomst vertoonen, en waarvan de eerste, 103 fabels bevattend, zelfs ‘koning Affrus van Engelant’ noemt. De eerste van die beide Nederduitsche fabelbundels is in 1370 gedicht door of op aansporen van Gerard van Minden en in een HS. uit de 15de eeuw te Maagdenburg bewaardGa naar voetnoot1); de tweede bevindt zich op de Wolfenbüttelsche bibliotheek, en bevat 125 fabelsGa naar voetnoot2). Ter loops herinner ik er nog aan, dat ook in het Speculum Historiale van Vincentius Bellovacensis 29 fabels van den Romulus voorkomen, dezelfde, die door hem, maar in andere volgorde, ook in het Speculum Doctrinale werden ingevoegd. Dat Maerlant ze niet vertaalde, omdat hij naar den vollediger Esopet kon verwijzen, merkten wij reeds op. Tot dergelijke kleine fabelverzamelingen in Latijnsch proza, uit den Romulus getrokken, behooren ook de 22 fabels, door Robert in de bibliotheek te Parijs gevonden, en door hem voor 't eerst uitgegeven achter zijne uitgave der fabels van La FontaineGa naar voetnoot3). Voor nadere bizonderheden over den Romulus verwijs ik verder naar de werken van RobertGa naar voetnoot4), RoquefortGa naar voetnoot5), Edélestand du MérilGa naar voetnoot6) en Oesterley. Ten slotte voeg ik hier nog bij eene lijst van de met den Esopet overeenkomende fabels uit acht verschillende redacties van den Romulus, namelijk den Romulus van Steinhöwel, den Burneianus, de Fabulae antiquae van Nilant en diens Romulus, en verder den Göttinger codex, de beide Nederduitsche bundels, die van Gerard van MindenGa naar voetnoot7) en die van de Wolfenbüttelsche bibliotheek, en eindelijk de fabels van Marie de France. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|