G.J. Meijer, Oude Nederlandsche spreuken en spreekwoorden (Groningen, 1836), blz. 84; Fr. van Duyse, Spreekwoorden aen geestelyke zaken ontleend (Belg. museum, 5 (1841), blz. 204); P.J. Harrebomée, Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal, I (Utrecht, 1858), blz. 95; II (Utrecht, 1861), blz. 97.
Vs. 254. Ook dit spreekwoord schijnt vrij bekend te zijn geweest. Vgl. Gemeynen rouw koelt wel (Janus Gruterus, t.a.p., p. 147); Ghemeenen rouw die koelt zeer wel (J. de Brune, t.a.p., blz. 468); P.J. Harrebomée, t.a.p., II, blz. 232; bovendien: Gemeen rou doet versoeten (Een batement vanden katmaecker, ed. F.A. Stoett, vs. 563). In vs. 394 komt hetzelfde spreekwoord nog eens voor.
Vs. 284. Trismaroen is een niet van elders bekende duivelsnaam, misschien een contaminatie van Trismegistus en Mascaroen. Trismegistus is een epitheton van Mercurius, die als uitvinder van het (duivelse) dobbelspel werd beschouwd. Romaanse en Germaanse dichters uit de 12de en 13de eeuw hebben deze naam overgedragen op een Saraceense afgod Termagan enz. Vgl. J. Grimm, Deutsche Mythologie, I4 (Tübingen, 1953), S. 124. Het wagenspel van Mascaroen kennen we uit de Mariken van Nieumeghen.
Vs. 316. Modecax (ook in vs. 339) is een ook van elders bekende duivelsnaam; vgl. Des duvels dochter Moedecac (Reinaert, II, vs. 6653), de felle Modicac (Maerlant, Alexanders geesten, V, vs. 1217), Hulp, Modicacx cracht! (Vanden heiligen sacramente vander Nyeuwervaert, vs. 1278), Hulpe, Modicack (Mariken van Nieumeghen, ed. C. Kruyskamp, vs. 869), Bi Modicack (t.a.p., vs. 997). Vgl. over deze naam L.C. Michels, Mariken van Nieumeghen (Tijdschr. voor Taal en Letteren, 15 (1927), blz. 17) (= L.C. Michels, Filologische opstellen, I (Zwolle, 1957), blz. 178), P. Maximilianus, Aantekeningen bij Mariken van Nieumeghen. 2. Modicack, Cacabo en uutgebacken (De Nieuwe Taalgids, 44 (1951), blz. 17-20). Sindsdien heeft Michels er op gewezen dat Modeces droom een vervorming is van Madocs droom; omdat dit laatste begrip niet meer bekend was, bracht men het woord in verband met de duivelsnaam Modicack. Vgl. L.C. Michels, Nog een getuigenis van Madocs droom (De Nieuwe Taalgids, 45 (1952), blz. 334-335 (= L. Michels, Filologische opstellen, I, blz. 21-24).
Over het Keltische verhaal van Madocs droom, waarop de duivel doelt en dat alleen bij name bekend is, vgl. Van den Vos Reinaerde, kritisch uitgegeven door J.W. Muller2 (Leiden, 1939), blz. 74-77. Waarschijnlijk was het het onderwerp van het eveneens verloren gegane gedicht (een bewerking) van de Reinaertdichter Willem ‘die Madocke maecte’. Het is de duivel in ons esbatement alsof hij in die vreemde droomwereld vertoefde waarvan Madocs droom verhaalt. De alven waarvan in vs. 378 sprake is, brengt L. Peeters in verband met het feestvierende volk van de elvenheuvels (Sidhe) in het Keltische verhaal van de zeereis van Connla (8ste eeuw). Vgl. L. Peeters, Willem's Madoc (Leuvense bijdragen, 48 (1959), blz. 93-107).