Nee! Weten jullie wat God is? God is.... een trilling.
(Bliksem, aanstonds ontzaglijke donderslag).
(De drie mannen schuilen weer angstig bijeen).
(bijna huilend van angst):
Dat is.... is ook een trilling. Ik las 't in een boek, in een groot boek.
(slaat een kruis):
Geef me een slok! geef me gauw een slok.
Ja, ja, ik weet wel!
(Schenkt in). (Zij drinken snel)
.
Heb.... heb jij wel eens een weerwolf gezien?
Ja, niet iedereen kan 'm zien, begrijp je? Je moet daarvoor in.... hm.... in de wetenschappelijke positie zijn, begrijp je? Ik heb zooals jullie weten nogal veel gelezen en jij als houthakker met je hut in het bosch....
Als ik een weerwolf tegen kwam, zou ik hem de hesens inslaan, dat zou ik. Maar er zijn geen weerwolven, net zoo min als er een God is of een wet. Er is niks! De vrouwen hebben....
Wat praat jij toch altijd over de vrouwen, de vrouwen. Ik heb er drie versleten. De een na de ander stierf me. Maar wat zegt dat? Omdat jij er geen hebt kunnen krijgen, daarom zijn de vrouwen nog geen bewijs. Een vrouw is nooit een bewijs, kàn ook nooit een bewijs zijn.
(heft zijn glas tot slaan op):
Wie zegt, dat ik er geen heb kunnen krijgen, kon....
(Donder. Alle drie roerloos).
(laat glas vallen, volkomen hulpeloos)
Wel.... wel tien aan iedere.... vinger.... als.... als ik maar gewild had.
(tegen Zwerver:)
Ben jij met zulk weer... wel 's op de weg geweest?
(staat half op, slaakt een inademhalingskreet).
Heb jij dan bij gewoon weer 's nachts ook nooit een weerwolf gezien, jij als zwerver.
(knikt om dit neen te bevestigen, ja).
(buigt zich in heftige belangstelling):
Ja?
Ja, wat beteekent dat nou? Wil je nou tegen hem zeggen, dat je niet liegt of bedoel je dat je er nooit een gezien hebt?
(wenkt eerst neen, dan ja):
N.... n.... j.... j....
Heb je d'r een gezien of heb je d'r geen gezien?
(wenkt nadrukkelijk neen):
N.... n....
(wantrouewnd):
En je zei zoo even ja?
O.... o.... omdat jij.... n.... n.... hij..... hij....