groote mannen poseeren slecht; Dino Grandi en Mosconi blijven met hun rug naar de lenzen zitten; Stresemann zet uit verlegenheid een uilenbril op, die nog dateert van vóór de vermageringskuur.
- Klop; Beelaerts hamert inrukken voor ‘onze vrienden de lenzerikken’. En als zij de tribunes afgewerkt zijn - een hing er zelfs boven in de gordijnkoorden -, staat Beelaerts op, om de Haagsche Conferentie te openen. Wat kan hij anders dan een formulaire speech opzeggen?, - over een uur is hij hier immers geen baas meer, en nu slechts chef de réception... ‘Koningin, Regeering, eer, gastvrij Den Haag, men moet zich niet ontveinzen, dit en dat, technische organisatie, Nederland geen belang bij deze conferentie, onpartijdige gastvrouwe, welkom, welkom, en een goede geest.’ Als hij over meer gebaren beschikte zou hij meer applaus krijgen, want de Romaansche en Slavische temperamenten houden niet van zulk een reserve... Tolken-gedoe in snerpend Engelsch. Briand zegt dank. Niet op stoot. Al te gemakkelijk gebraikt hij de woorden ‘hulde, schoon, sympathieke atmosfeer, vredelievend aspect van Den Haag.’ Hij wil ergens anders heen. Ook de vrede weet van ‘afvuren’. Ineens wendt hij zijn batterij op de benauwde stelling der Boches: ‘Niet waar?, we hebben geleerd, dat oorlog-voeren een boos werk is!’ Pang, die voltreffer zat. Dien was hij kwijt! Nog wat aardigs voor Beelaerts en Holland, en een Zondagschool-algemeenheid voor den Youngkalender (‘vrede geldt niet voor één volk, verscheiden volken, of vele volken, maar is een recht van allen’), en hij int een hartelijk applaus, en bemoedigende lachjes. Van de Duitschers niet, en van Snowden niet.
Tolkengedoe (doodend!; maar een Esperanto-conferentie zou nog doodelijker verlammen).
Stresemann. Stem stelt teleur. Benauwd. Woorden-haksel. Maar na enkele tellen ziet hij de pers, en stelt zich in postuur, handen in de zakken. ‘Doppelte Kraftbrühe’: de internationale rechtsgedachte.
Snowden heft eindelijk zijn spinne-kopje op, en begint te luisteren. Venizelos houdt een hand aan de ooren; Adatsji schuift scheef vooruit, bijna van z'n stoel af.
Te luide wordt de leelijke stem: ‘tijden zus, tijden zoo; spot, gebukt-gaan, fouten, boeien-slaken.’ De Belgen zitten met hun oogen te turen tot binnen Stresemann's tanden: daar komt het: ‘gelijkgerechtigheid!!!’ (Gleichberechtikunkh), ‘Recht, vlug en menschelijk!’
Hierna valt een doodsche stilte.
Niemand klapt in de handen. Een wonderlijk moment van verlegenheid. Men ziet elkander aan en men verstrakt. De meesten trekken een gezicht van ‘ik versta geen Duitsch; ik wacht op een tolk’. En de man die het officieele verslag moet maken, maakt van deze naargeestige seconden gebruik om neer te pennen: ‘Op deze gloedvolle rede volgde een warm applaus’.
Gemoedelijk begon een tolk de Duitsche woorden te ver-Franschen; alle accenten te verzachten. De Engelsche tolk. Op de tribune zakt iemand omlaag, omdat hij vier anderen niet langer kan torsen. Men voelt ineens weer de hitte en de onmenschelijke volte...