D.A.M. Binnendijk:
Poezie
I
WAT is poëzie?
Het werd een, op oude onderscheidingen gebaseerde, gewoonte de poëzie te definieeren als het tegengestelde van proza. De ‘oratio prorsa’, de doorloopende rede, die slechts werd be-paald door het einde van den regel, vormde zich als een aparte kategorie tegenover de ‘oratio proversa’, de rede, die zich op zeker moment omwendde. En deze omwending vond haar natuurlijke oorzaak in een stelliger en vaster rhythme, dat de woorden niet volgde, als in het ‘proza’, maar de woorden dwong: het rhythme werd de primaire functie der zoogenaamde poëzie, en langzamerhand kreeg het inzicht in dit wezen der poëzie de overhand bij het wetenschappelijk definieeren dezer twee, inderdaad ook in wezen verschillende, letterkundige verschijnselen.
Er leeft in goed proza, en dat is feitelijk alleen proza te noemen, ongetwijfeld rhythme; elke bezielde uiting fundeert, als uiting, haar levende kracht op eenig rhythme. Maar het essentiëele onderscheid tusschen de twee rhythmen, die van het proza en die der poëzie, moet men zoeken in de waarde van het rhythme bij den eenen en bij den anderen uitingsvorm. Het proza deelt mee. Iemand, die iets te zeggen heeft, doet dit automatisch in den vorm van het proza, in den gewonen volzin. Primair aanwezig mogen wij dus achten: de behoefte aan het deelgenoot maken van meerdere menschen met datgene wat in de ziel van den eenling om steun of gemeenschap vraagt. Deze eerste grond van het proza - ik geef het grif toe - ging natuurlijk verloren, zoodra de ‘kunst’ zich van de proza-uiting meester maakte. Maar ook de prozakunst, hoezeer vervreemd van haar oorspronkelijke drijfveeren, behield onbewust het contact met deze, haar eerste aanleiding.
De poëzie hiertegenover was oorspronkelijk louter methode. Terwille van geheugen en van de lichamelijke lust in regelmaat maakte men naast het dagelijksch proza gebruik van den bijzonderen vorm der door het rhythme bewogen volzinnen. De grond dezer neiging was dus een behoefte aan vaster uitdrukkingsvormen en geordender klankwaarden. Primair bevond zich onder elke wending, onder elke woordverbinding het rhythme. Het rhythme vormde, het rhythme dwong, bande de reeksen klanken in haar sterke greep.
Genoemde eerstaanwezigheid heeft zich nimmer verloochend. Het proza heeft zich later dan de poëzie tot een kunstvorm verheven, en door een omschrijfbare rhythmiek naast de poëzie geplaatst in één rangorde. De poëzie bleef echter waakzaam en verdedigde de speciale rechten, die haar van oudsher toekwamen, met vuur en oordeel.
Zij dreef zelfs de erkenning door dat de poëzie louter rhythme is, en encanailleerde zich dusdoende argeloos met de muziek. Doch beter het persoonlijk accent en de eigenaard overdreven, zelfs naar een verkeerde zijde, dan het eigen karakter weerloos prijsgeven aan een, op andere