Erts. Letterkundige almanak. Jaargang 3
(1929)– [tijdschrift] Erts, letterkundig jaarboek– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Albert Helman:Ga naar eindnoot+
| |
[pagina 107]
| |
sloeg daar niet een deur dicht die nooit meer open kon?
Dan moesten ze allemaal in hun handen klappen en terugzingen: jà, daar sloeg een deur dicht die nooit meer open kon.
En op de bocht hoorden we ze nog: was de Zondagmiddag niet als zure melk?
en dan het klappen, en: ja, de Zondagmiddag was als zure melk.
Ik liep met Willem die me altijd bijstond en die nooit raad wist op een moeilijk geval. Hij huilde even, maar dat ging gauw over. Wij hadden nu wel spijt van de liedjes, want we zouden wel nooit meer lid mogen worden van ‘De Treurders’. Fransje vertelde van een school waarop hij vroeger geweest was, en die 's morgens met een kanon werd open-geschoten. Er was een oude schoolonderwijzer zonder armen, die met twee haken alles deed. Hij hield Fransje eens uit het raam van de bovenverdieping, en liet hem zonder waarschuwing vallen op de bolle kruin van een vlierboom, en, daardoor, in een ruime volière. Terwijl Fransje dit vertelde kwam er een hooge gele damp opzetten uit de verte, en liepen wij hard weg. Want jullie begrijpen wel, dat wij bang waren. Willem had een oom die aan de Vecht woonde in een oude heerlijkheid. Daar waren hooge arduinen trappen tegen het huis met vergulde leuningen die eindigden in een drakenkop, en smeedwerk als kant boven de hooge vensterkruisen. Wij kwamen daar na een uur loopen en 't was middag. Ergens aan een lichtblauwe steiger was een witte boot gemeerd, met een orchest voorop, en oranje en lichte vlaggen. Toen wij over de plank waren gegaan voer het schip direct weg, en de muziek speelde een blinkend wijsje heel vroolijk en daardoor vergaten wij dat wij ooit de Treurders hadden gezien. De boot voer in de haven voor Willem zijn oom's huis, en voor een heel hoog venster stond, heel klein, de arm te wuiven met een ontzaglijk tafelkleed dat diep afhing en dat wij pakken konden aan een slip. Wij trokken toen zoo hard dat oom het evenwicht verloor en naar beneden viel; maar hoe meer vensters hij langs viel, des te kleiner werd hij. Ik ving hem op in mijn twee handen. Zijn stem was heel gewoon gebleven en hij bulderde: ‘is die snotneef van mij er soms bij? Laat hij zich eens vertonnen als hij durft?’ Hij was nu nog maar ongeveer vijfentwintig centimeter lang, maar er ging iets indrukwekkends van hem uit, dat Willem achter de tafel kroop en zweeg. ‘Ik kan zòò niet blijven loopen’, zei oom. En dat kon inderdaad niet, want hij zat als een luis onder een tentzeil, in zijn broek die even groot gebleven was. Hij beduidde ons een kast waarin we kleinere kleeren voor hem konden vinden, en die gingen wij halen. Toen wij buiten de kamer waren, hoorden wij achter ons een vreeselijk gebrul. Oom had zijn neefje ontdekt, maar kon niet hooger komen dan zijn knieën, en brulde nu van spijt. We vonden alle kleeren waar Oom had gezegd dat ze lagen, en brachten hem een rose hemdje en een kruippakje. Hij vloekte ons toen de kamer uit, en toen wij terugkwamen lei hij al rustig in de wieg met zijn Duitsche pijp aan. ‘Ik ben niet meer boos op jullie, jongens, zei Oom, maar een van jullie moet de speld uit mijn luier trekken, die ik al tien minuten lig te vervloeken. En als jullie soms denken dat jullie nu de baas zijn, heb je het glad mis. Wie de beest uithangt stamp ik een | |
[pagina 108]
| |
ongeluk en geen la-la of hi-hi voor mijn bed, of gezichten trekken, want dan donderen jullie meteen op.’ We waren allemaal bang, en toen Frans de radio aanzette voor het kinderuurtje, werd Oom heel donker paars van woede. Willem belde het dorp op, om een tros bananen, want in een boek (dat Oom op tafel had gelegd) over zuigelingenverzorging, stond dat bananen krachtig de groei bevorderen. Voordat de bananen gebracht waren, eischte Oom op hooge toon een borrel, en moest Frans een taaie inschenken die Oom achterover sloeg, en toen nog een die Oom heel lang in zijn kleine handje hield en toen in zijn mondje liet heen en weer rollen. Hij viel in slaap en wij hadden gelegenheid om krijgsraad te houden. Willem kuste het teere handje, dat rustig uit het dekje hing, en stelde toen voor hem met bananen weer op te voeden. Stel jullie voor hoe leuk wij dat vonden, en hoe blij we waren toen de gele tros gebracht werd. Oom was wel een lieve baby, het was alleen jammer dat hij zoo vreeselijk vloekte en zoo gemeen te keer ging. Willem begon om drie uur met hem de eerste bananen te geven, en vanaf dit oogenblik was de blijdschap niet van de lucht. Je zag hoe Oom flinker werd en hoe hij zwol. Maar er was iets griezeligs, en dat was dat zijn heele gezicht bruin werd. Ik schoof voorzichtig het broekje wat in de hoogte, en zag dat ook zijn onderrugje al kleurde als een daglicht-druk die even in het licht is geweest. Wim trok de schillen van de bananen en Frans propte voortdurend Ooms mond vol. Om kwart over drie kon hij niet meer in de wieg liggen en ging hij in de club-fauteuil zitten. Om half vier barstte hij uit het tricotje dat mee-gerekt was, en om kwart voor vier was hij zwart als een kolenkit. Tabi toti bang bang, zei Oom. Hij pruttelde tusschen zijn dikke roode lippen en knipte met zijn vinger, als charlestonnend door de kamer. De bananenschillen had hij aan een touwtje geregen en voor zijn schaamte gehangen, en toen ik hem de broek bood welke hij vroeger droeg, weigerde hij al lachend. Tèmè, tèmè koki koki, zei Oom. Wij haalden toen onze fransche themaboeken voor de dag en gingen in de bank zitten, om te kijken wat dat beteekende. Toen we het niet vonden werd Oom vreeselijk boos, hij brulde: Hiplaboem, bang, bang, en rukte de deur van de klas open. Juist kwam de haken-meester voorbij, die nonchalant met zijn linkerhaak een banaan van Ooms buik plukte, en hem de schil naar de ooren smeet. Frans begon weer, met zijn hoofd op de bank een klein liedje te maken tranen, tranen
ik huil om de bananen.
Oome, oome
sta nou niet te boome.
Oome Doorus is heelemaal bruin
hij hangt een banaan voor zijn achtertuin.
De hakenmeester en Oom Dorus gingen toen samen uit om iets te koopen voor het schoolreisje, en zij waren nog niet de deur uit of Pietje stond voor het raam naar binnen te kijken. Hij hinkte tusschen twee groote parapluies, en kwam onder hoera-geroep binnen. Wij vertelden hem alles wat er in die dag geschied was. Hij stak het ‘ik blijf droog’ bord uit toen de haken- | |
[pagina 109]
| |
meester binnen kwam, en deze sloeg voorover met zijn haken in de vloer. Hij kon toen alleen nog maar draaien en wij namen hem ieder bij een been om hem harder in de ronde te laten gaan. Toen Oom het zag tierde hij schandelijk en rukte hij zijn hakenvriend uit de vloer. Zij wilden weggaan toen er gebeld werd en een tramconducteur een groot pak bracht voor Pietje. Hij pakte uit, en toen zat zijn been er in. Niet heelemaal gaaf, want er was veel afgegeten door de kinderen van de burgemeester die het gevonden hadden. Wij hebben het met een paar flinke spijkers weer aan Pietjes heup geslagen. Hij schreeuwde wel erg. Pietje werd toen op de tafel gezet
en ieder kreeg een P van banket.
Iedereen werd toen ineens grasgroen want het banket was vreeselijk vergiftigd. Oom zijn schouder viel ineens af en zijn eene hand. Het was juist of hij van harde stopverf was die ging afbrokkelen, en hij begon ook meteen weer te zwellen zoodat iedereen hard de school uit liep. Oom begint te glooien, riep Pietje. De dokter gaf iedereen een braakmiddel, maar dat hielp niets, want toen begonnen we te verkleuren als een tooverbal. Het groen werd rood en paars en alles door elkaar, en toen de werking was afgeloopen was het net of er allemaal kleurige petroleum over ons gezicht liep. Intusschen liep de heele stad uit omdat er met Oom een wonder gebeurde. Hij was zoo vreeselijk gezwollen dat hij de muren van de klas wegperste en langzaam begon te zweven. Zijn bretels liepen over een ronde ballon als de touwen waaraan een mandje hangt. De brandweer had hem buiten vastgelegd aan een kabel en Oom dreef vooruit, een meter of zes boven de grond. Hij was nu weer heelemaal wit en je zag heel klein de zoolen van zijn schoenen in de oppervlakte van de bal. De hakenmeester bond een schoolbank aan de bretels en ging er in zitten. Hij wilde gewoon doorgaan met les geven en we moesten allemaal in de bank komen. Maar toen we zaten riep Pietje heel hard: ‘vieren maar’, en toen sneed de brandweer het touw door. Pietjes been viel van de schok weer af, en toen zagen we de stad al heel klein en veraf beneden ons.... |
|