Erts. Letterkundige almanak. Jaargang 3
(1929)– [tijdschrift] Erts, letterkundig jaarboek– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Elisabeth de Roos:
| |
[pagina 74]
| |
misbruikte vergelijking overigens en die de afmetingen en het verband tusschen stijl en schrijver over het hoofd ziet) moet het zijn, omdat hij als geen ander in het dichterlijk theater de natuur en de voorwaarde van het fantastische tooneelspel begrepen heeft: dat de dramatische en scenische spanning er ligt in de verhouding tusschen het altijd geheimzinnige hart en de altijd theatrale wereld. Het uiterst zeldzame en sprekende van een werk als dit ligt in het samenkomen, met gelijke intensiteit, van het persoonlijke en het dramatische accent; zooals de woorden van Hamlet of van ‘Good Monsieur Melancholy’, klinken die van Lorenzaccio met een persoonlijk timbre, dat een nauwe en gecompliceerde, maar volstrekt niet lyrisch beperkte gelijkenis met den schrijver zelf doet herkennen. Anders dan een autobiographische gelijkenis, want wat wij van de verbeelde figuur beleven, vervangt en vergoedt volledig wat wij over den schrijver zelf aan feiten zouden kunnen weten; anders en onnaspeurlijker dan de dramatische daadwerkelijkheid, waarmee Molière een bitterheid en een verontwaardiging in een algemeen geldend type als Alceste belichaamt; onvergelijkelijk anders en fantastischer natuurlijk ook dan wat bijvoorbeeld Ibsen achter maar niet naast zijn objectief beziene individuen doet staan. Maar in een Musset, die een lyrisch temperament laat werken met een nooit gedoofde ‘theatrale’ aanvoeling van de realiteit, die zijn omgeving tegenover zich opgesteld ziet, en tegelijk zijn geest evenzeer door de wereld als door zichzelf in beslag genomen weet, wordt deze bizondere gelijkenis met zijn personnages kenmerkend geschapen, en Musset liet Lorenzaccio de tragedie beleven waarop zijn eigen innerlijkste persoonlijkheid wel een recht meende te hebben. Lorenzo de Medicis, een enfant du siècle, dat in een onrustig en dreigend Florence van het verleden in actie komt; Musset kon dan toch het mal du siècle omhoog stooten tot het gestalte aannam. Tegen het bewegelijke en schrille visioen van een verdorven stad staat deze frêle gestalte beangstigend strak en van binnenuit stil, een ‘deugniet, die geen drie keer in zijn leven geglimlacht heeft’, maar die een meesterlijke ironie in een bewogen verbeelding uit het bankroet van zelfkennis en gevoel heeft gered; en in het melancholieke verloop van het drama leeft hij, en sterft haastig en bijna achteloos, in de eene flikkering die hem verlicht: de emotie om waarheden, die ontgoochelen kunnen nog voor zij gekend worden. Er is niets, dat afleidt van deze fatale geschiedenis van een jeugd, die op een wilde en redeloos heldhaftige daad is gericht, een daad, die gedurende een langzaam dóordringende en ontluisterende voorbereiding haar rechtvaardiging verliest, en de onverblinde gelatenheid, die deze daad dan toch als een blinde rechtvaardiging van een verspeelde en verwoeste jeugd bedrijft. Tenslotte de moed der welbegrepen ontgoocheling, wanneer de tyran vermoord is en de vrijheid geen handbreed gewonnen heeft, het geestdriftig gekozen voorbeeld gevolgd is en de bitterste menschenkennis gelijk heeft gekregen. Dit tooneelspel is wonderlijk scherp van opstelling en phosphoresceerend van stemming; in weinige korte scènes klinkt de mismoedig-speelsche en heesche toon van Lorenzaccio's gecompliceerde ziel; achter den doodelijken ernst en hopelooze luciditeit van den grooten dialoog met Philippe Strozzi weerkaatst een horizon donker en melancholiek de weerglans van zonde | |
[pagina 75]
| |
en onherstelbaarheid. Een jonge débauché behoedt een oude en rechtschapen republikein voor een utopistische dwaasheid: ‘prends garde à toi, Philippe, tu as pensé au bonheur de l'humanité’; en dit droge en bijna uitdagende timbre, waarin zijn lyriek afknapt, geeft misschien den sleutel tot Musset's overwinning van het Romantisme. In de speelruimte van dit drama beweegt de hoofdpersoon eenzaam tusschen de schelheden en misverstanden van een valsch ‘geënscèneerd’ leven, en krijgt den last van een bewust gedragen rol aan den lijve en zwaar te voelen. ‘Brutus a fait le fou pour tuer Tarquin, et ce qui m'étonne en lui, c'est qu'il n'y ait pas laissé sa raison’. Lorenzaccio, die de zondaar speelt om in het hart van de zonde de trefbare plek te vinden, groeit met zijn vermomming samen en verstart van ontsteltenis over de onverschilligheid waarmee de wereld hem die rol laat waar maken en voortwoekeren, en in dit overbewuste spel met de menschelijke waardigheid als inzet, is het alleen ‘de waarheid’ aan wie een masker gewelddadig wordt afgerukt. Want op deze speelplaats die de wereld is, wordt iedere speler een Genesius, acteur pris à son rôle, in genade of in ongenade. Hamlet speelt de gek, Lorenzaccio de verdorvene; deze tragedies worden dubbel tragisch in het tooneelmatige, en leven en mise en scène vallen samen in die realiteit in de tweede macht, die zich in het theater voltrekt. |
|