Erts. Letterkundige almanak. Jaargang 3
(1929)– [tijdschrift] Erts, letterkundig jaarboek– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Achilles Mussche:
| |
[pagina 67]
| |
de Openbaring: ‘Ik weet uwe werken, dat gij noch koud zijt noch heet: och of gij koud waart of heet! Zoo dan omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, ik zal u uit mijnen mond spuwen’ - ditzelfde woord, dat Dostojewski aan 't einde van De Demonen herhaalde, want in het licht van dezen gloed drukken de Russische romanschrijver en de Hollandsche schilder elkaar aan het hart. Bruegel moeten we Shakespeariaansch zien - en Van Gogh Dostojewskiaansch. Elementen voor de schepping van een Van Gogh-legende vinden we in dit boek overvloedig. Legendarisch zijn reeds de naakte cijfers: een leven van zeven en dertig jaar, een schildersbestaan van tien jaar: twee derden hiervan worden, heilig en barbaarsch, gewijd aan oefeningen, die doen denken aan Spartaansche tuchtigingen; het ander derde wordt verschroeid door vuurvlagen waanzins - en in het arme handjevol overblijvende dagen, op den rand van den afgrond, schildert.... ach neen, schreeuwt of psalmzingt hij zijn honderden schilderijen. Alle wetten van menschelijken groei en menschelijke baring als door een vulkaan verstoord. - Legendarisch zijn honger - ‘zijn drama is een hongerdrama’ -, zijn smachten met heel zijn leven, heel zijn leven lang, naar de menschen zijn broeders en een geheimen God misschien, die hij opzoekt en liefheeft en dient in de mijnen van 't beloofde land der Borinage, in de sloppen en op de zolderkamer van een verdwaalde Sien en achter de tralies van een gekkenhuis, dat hij op zijn doeken aureoleert met den stillen vrede als van een klooster en den bloeienden lach van een paleis uit het Zuiden. - Legendarisch zijn ziekte, de ‘wide woestine’ van zijn waanzin, die hem als in bliksems vóór den orkaan met zonnen en boomen en bloemen overstelpt en omduizelt, die door zijn donker leven flitst in de vlam van getrokken messen en revolvers: moordvlagen waarin de dood door zijn leven vaart, als de mistralwind van over de zee. - Legendarisch de fanfares, de vulkanen van zijn doeken, waarop hij niet de zon, doch haar wentelen en zengen slingerde; niet de boomen en bloemen, maar hun ijlend groeien en delireeren in spasmen van kleuren en geuren; niet den zaaier, maar de eeuwige daad van het zaaien als een symbool van de bevruchting der eeuwigheid door den mensch. - Legendarisch zijn leven, legendarisch zijn werken: beide even tumultueus en majestueus. Diepe dingen zegt Meier-Graefe in dit boek over Vincent. Ook hij denkt bij Van Gogh als vanzelf aan Dostojewski. Vincent gelijkt op Dostojewski als de verloren zoon op zijn vader: dezelfde diepe gronden, waaruit onvergetelijke woorden, verblindend en eenvoudig, opwellen, woorden, die ons leven onderste boven woelen en ons herscheppen tot een nieuw soort van mensch; dezelfde onzinnige liefde tot de menschheid; dezelfde ruige deemoed; hetzelfde primitieve christendom. Wat een phenomeen: een tweede Christen in onze moderne christenheid! Maar hier dan, onmiddellijk, het essentieel verschil en de begrenzing: Vincent heeft een Rusland gemist - en hij had een Rusland zielsnoodig om er in te wortelen en wijd over open te bloeien. In een of ander Rusland had hij dien ontroerenden drang, die hem in God weet wat voor een wonderschoonen | |
[pagina 68]
| |
droom moet opgekomen zijn, om menschen als heiligen te schilderenGa naar voetnoot1), wellicht kunnen volgen en volvoeren. Hij heeft ten slotte - en dit was zijn leven - God en de menschen gezocht in 't rumoer van wereldsteden en in de eenzaamheid van de Hollandsche heide, onder de grauwe rookwolken van de Borinage en tusschen de kleur-tormenten van zijn zonnebloemen; en dat hij ze moederziel alleen moest zoeken en ze nergens vond, dát is zijn tragedie geweest. Als Van Gogh in Arles de razernij van de lente in het Zuiden op zijn doeken wil samenpersen, doet hij Meier-Graefe denken aan een mensch, die lang op zee was en nu voor den eersten keer bij de vrouwen komt. Daarbuiten heeft hij van de vrouw al het mogelijke gedroomd: moeder, zuster, kameraad! En nu ziet hij, plots, het Vrouwelijke, de tegenovergestelde pool, paradijs en dreigement ineen. Parijs was nog een kwestie van kunst en collega's; in Arles zijn mannen en vrouwen, bergen, hemelen en kleuren: dingen, die in zwijgende drift genomen moeten worden. - Over de bloemen, irissen en rozen, uit den tijd van het gekkenhuis te Saint Remy: Menschen uit een tijd, die rijker was aan vreugden, hadden waarschijnlijk zulke bloemen nooit waargenomen. Slechts het door heimwee gespannen oog van den modernen mensch zag ze. Als schilder behield hij van den godzoeker. In zijn boerenlaarzen steekt Gothiek, waardoor ze tot reliquieën worden. Zijn boomen zijn handen, tot hartstochtelijke gebeden gevouwen. Zijn Arles heeft van de vlaskoppen van zondagsboeren uit het Noorden. Ieder schilderij is een kerkwijding. Ongetelde omarmingen zijn zijn werken - neen, helaas, hier vind ik een overdrijving: smeekende, aanbiddende, klagende handestrekkingen zijn Vincent's schilderijen; maar te omarmen, in een snik van broederlijke liefde te omhelzen, te omvademen, te omslingeren vond hij niet meer. Profetische dingen heeft Van Gogh ook gezegd, en droomen als mirakels gedroomd. Niemand heeft in het West-Europa van dien tijd woorden gevonden, droomen geïllumineerd als deze verworpeling, de vagebond en de gek. Om te beginnen de ongehoorde droom: om met zijn kunst te redden, mee te deelen, te communiceeren; 't visioen van een grootsche decoratieschildering, van een broederlijke samenwerking, Gauguin en hij, aan hetzelfde doek, zooals indertijd de hovingen te Versailles waren aangelegd. - De droom, die hem voorzweefde, van een portret, dat hij schilderen zou naar een bevrienden kunstenaar, iemand die werkt gelijk de nachtegaal zingt: het blond van de haren opgevoerd tot oranje, chroomgeel, citroengeel; achter het hoofd valt de banale muur weg en een eenvoudige achtergrond in het rijkste blauw strekt zich tot in 't oneindige uit, zoodat het lichtend hoofd daarop een mysterieusen indruk maakt als een ster in het diep azuur. - De droom, om den nacht met een sterrenhemel te schilderen. - De droom, om de Berceuse te Marseille of te Saintes-Maries in een matrozenkroeg op te hangen, tusschen twee groote zonnen links en rechts, om in hun laaiend geel de almacht der liefde uit te bazuinen. | |
[pagina 69]
| |
Van Gogh heeft geleefd - als men dat leven kan noemen - in den ban van het noodlot, in den greep van den daimon. De onrust, het avontuur, de oneindigheid die des daimons zijn, kwelden hem bloed en geest en joegen hem eeuwig op. Wel was er als een diepe stem van het instinct in hem, die hem waarschuwde voor den afgrond van dronkenschap en extase; wel deinsde hij ontzet achteruit voor den droom om heiligen van dezen tijd te schilderen, omdat hij voelde, dat hij daaraan te gronde zou gaan, en schilderde hij uit zelfbehoud stillevens met kooien en sla. Maar de vlam van den daimon extasieerde tot zijn uien en tabakhoopjes toe: wat totnogtoe een ‘stilleven’ heette, zwoegt en hijgt van drama's bij hem; wat voor de Franschen ‘nature morte’ was, rijst bij hem, gewekt tot heroïsch bestaan. Aan zijn daimon ontsnapt geen een: men kan hem alleen breidelen gelijk Goethe, of eeuwig door hem bezeten zijn tot over den dood. De kunst van Van Gogh is daemonisch naturalisme: natuur, verteerd door vuur. Het noodlot van Van Gogh is, op algemeen-menschelijke schering, Germaansch van inslag: het noodlot van den mensch, die voor de krachten en de heimweeën in hem nog geen vorm, geen lijn, geen grenzen vond; van den mensch, die weigert den bol- en cirkelvorm van aarde en horizon te erkennen, omdat hij alle gesloten lijnen verwerpt; het noodlot van de Germaansche zwerversziel, van Odin af, van wien het in de Edda luidt: ‘Wanderer heisze ich’, tot op Nietzsche en Van Gogh en hoeveel anderen toe. En in die zwerversziel, als een bezetenheid, de drang naar het Zuiden, naar zon en wind en kleuren, die de onrust mat maken van genietingen, waarvoor zij niet geschapen is, waartegen zij niet bestand is, waaraan zij ten ondergaat. Zoo heeft Van Gogh, in zijn persoonlijke tragedie, 't Germaansche noodlot uitgeleefd, chaotisch, hartstochtelijk, mateloos, heldhaftig tot in den ondergang toe, onder den dubbelen ban van de zwervers-daemonie van al het wordende en de vlammen-daemonie van het Zuiden. |
|