Willem Pijper /
De antimuzikaliteit van den Hollander
Holland heeft vijf concert-orkesten, orkesten dus die slechts bestaan ten behoeve van de symphonische concert-muziek; die getraind zijn, sinds jaar en dag, in het uitvoeren van de geaccrediteerde meesterwerken der toonkunst.
Holland bezit een phalanx van (ten deel voortreffelijke) koorvereenigingen: koren van beroepszangers (de Madrigaalvereeniging), dilettantenkoren, - mannenkoren, vrouwenkoren, kinderkoren. Deze ensembles voeren vrijwel alles uit wat voor het apparaat werd geschreven: van Willaert tot Milhaud, de Matthäus-passion en Schönbergs Gurrelieder.
Holland herbergt tientallen degelijk-geschoolde musici, paedagogen. Men telt conservatoria, muzieklycea, muziekscholen bij het gros. Het percentage Hollanders onder de internationaal-befaamde solisten en orkestmusici is niet gering. De menigvuldige kamermuziek-, koor- en orkest-concerten worden hier niet slechter bezocht dan in Parijs, Berlijn of Weenen. Geen groote bioscoop meent het zonder ‘orkest’ en zonder Amerikaansch concertorgel (met slagwerk, windmachine en donderplaat) af te kunnen.
En toch moet men de mentaliteit van deze Hollanders, die alle concerten naloopen, die een brokje muzikale opvoeding hebben genoten, die eene opinie hebben over Bach en de Jazz, die de theorieën van Wagner, over het Gesammtkunstwerk hebben overdacht, voor wie concertprogramma's met analysen en notenvoorbeelden dagelijksche lectuur zijn, die in de muzieklexica thuis zijn als onze voorvaders in de concordantie van Trommius: anti-muzikaal noemen.
Want de melomanie van den Hollander is een harmonium-muzikaliteit. Andere rassen zingen, spelen