Richard Minne
Mei
Luister. Er tikt iets aan mijn ruit. De eerste kever misschien? Of een vleugel van Fortuna? Bij nader onderzoek blijkt het de veertigjarige pianojuffer te zijn die er een lyrisch dagboek op nahoudt. Zij steekt een arm in de hoogte, lang, mager, wit. Blijf zóó staan, juffrouw, en wij gebruiken uw arm als een vlaggestok. Wij zijn jong en hebben wimpels te koop. Maar neen: zij wuift met de hand. Waarschijnlijk wil ze geestdrift wekken.
- Mijnheer!
- Allo!
- De Lente!
- Inderdaad juffrouw: 18 graden in de schaduw.
- Wij, (laat het ons maar bekennen), wij die iets van het Olympische vuur in ons voelen branden....
- O zeker, zeker. We krijgen het benauwd.
- Heerlijk!
- Morgen ziet ge, laat ik mijn onderlijfje af.
- Ge zult een athleet lijken.
- Misschien wel. Na het diner wil ik in elk geval onder de jasmijnen langs een schreef gaan dansen op de mate van het werkwoord: ‘Ik ben akkoord. Gij zijt akkoord. Wij zijn akkoord.’
- Ik voel me duizelen.
- Het is de jeugd.
- Ge doet me schreien.
- 't Begin der wijsheid.