Engelsche tieranny
(1781)–Anoniem Engelsche Tieranny– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |
Vierde samenspraak.ZOON.
Zullen dan de Engelschen nooit ophouden, zo veele bloedvergietingen aanterichten, als gy my reeds verhaald hebt? VADER.
(Neen myn Zoon, of het moest gode behaagen, die geessels van het Menschdom, op eenmaal te beteugelen, hun zyne genade te schenken, of door het Oorlogszwaard te doen omkomen. – Het is onbetwistbaar zeker dat zy in moord en bloedvergietingen een welgevallen vinden. – De wyze hoe zy hunne dolle drift verzadigen, is hun onverschillig. – De ongelukkige Indiaanen hebben te Bengaalen ondervonden, hoe verschrikkelyk het is, in hunne handen te vallen. De droogte, aldaar in het jaar zeventienhonderd negen-en-zestig voorgevallen, veroorzaakte eene algemeene hongersnood, alles had gebrek aan levensmiddelen, behalven de Engelschen. Deezen hadden, genoegzaam al de ryst en andere eetwaaren, volgens de gewoone prys aldaar opgekocht; en 'er hunne magazynen mede gevuld. – Toen nu de honger scherper werd, namen de Indiaanen hunnen toevlucht tot de Britten en eischten op de ootmoedigste wyze, levens onderhoud voor hun, hunne Wyven en Kinderen. – Maar de ryst, waar van de drie pond doorgaans niet meer dan één stuiver kost, werd die ongelukkigen, tegen vier, vyf en eindelyk tegen zes stuivers het pond, toegedeeld. – Welhaast geraakten de middelen dier rampzaligen uitgeput, | |
[pagina 84]
| |
welhaast hadden zy niets als hun leven over, doch dit rekende de Engelsche Bezending, waarvan Lord clive het hoofd was, niet waardig, om 'er de minste blyken van medelyden over te toonen. Men kon met zo veele Millioenen Menschen, niet geredelyk genoeg zyn voordeel doen; dies bleef 'er niets over, vermits men zig reeds met hunne schatten verrykt had, als die elendigen, den dood overtegeeven. Men zag de Indiaanen, in hunne dorpen, langs de wegen, en in het midden der Engelsche Christen Volkplantingen, verzwakt, uitgemergeld en door den honger verteerd, sommigen langs de aarde uitgestrekt, en den dood verwachtende; anderen, ter naauwer nood zig op de been houdende, om eenig voedsel rondsom hen te zoeken, de voeten der Engelschen omhelzen, vuurig smeekende hen onder het getal hunner slaaven te willen aanneemen. – De braafste en schoonste Indiaansche Meisjes, liepen, door den honger geperst, in de steden, daar zy, om een mond vol broods, den Britten, het misbruik haarer lichaamen aanboden. – Maar laat ons by die tafreelen, nog andere voorwepen voegen. – Vertegenwoordig u kinderen, sommigen door hunne ouders verlaaten, anderen in de armen hunner Moederen zieltogende: – overal gestorvenen en stervende: overal de zuchten der smarten en de traanen der wanhoop; en gy zult u een flaauw denkbeeld van dit yslyk schouwspel vormen.) ZOON.
Ja meer dan al te wel. VADER.
(Geduurende de hongersnood, was de Rivier de Ganges, bedekt met lyken; – de velden en wegen waren 'er mede bezaaid; besmettende uitwazemingen vervulden de lucht; de ziekten werden vermenigvuldigd; en het verschilde weinig, de eene | |
[pagina 85]
| |
geessel op den anderen volgende, of de pest sleepte het overige gedeelte der bewooneren van het ongelukkig Koningryk weg. – Met één woord, de Engelschen deeden, zonder de minste aandoening te gevoelen, dertigmaal honderd duizend Menschen, zynde een vierde gedeelte der inwooners, eenen langzaamen en pynlyken dood sterven Ga naar voetnoota.) ZOON.
Was het dan hier alleenlyk uit belangzucht, dat zy hunne wreedheid aan zo veele duizenden deeden gevoelen? VADER.
(De Engelschen, die aan de afschuwlykste moorden, den naam van dapperheid en overwinning geeven, bekleedde dit gruwzaam gedrag, met zo veel schyn van recht en onschuld, als zy doorgaans doen, omtrent hunne geweldaadige roveryen, die zy aan de Hollanders, en andere Natiën pleegen.) ZOON.
Kan men aan roveryen, ooit den schyn van rechtvaardigheid geeven? VADER.
(Ja in Engeland alleen; want daar stelt men 'er eene eer in, om in de onbeschaamdste Roveryen, boven alle volken uittemunten. Holland heeft dit by uitstekendheid ondervonden. – In het jaar zeventienhonderd agt-en-vyftig, bedroeg de schade door Engelands roofzucht aan Nederland toegebragt, negen millioen, eenhonderd, veertigduizend, zeshonderd een-en-negentig guldens. Ga naar voetnootb Alles wat de Staaten aanwendden, om vergoeding te bekomen, was vruchtloos, en men moest zig dit, en andere | |
[pagina 86]
| |
ontzachlyke schaden, tot hier toe geleden, getroosten. – En hadden zy het nog slegts hier by laaten berusten: maar neen; de ongelukkige beroofden, werden op de gruwzaamste wyze, mishandeld. – Altoos de weerlooze Koopvaardy Schepen aanvallende, en voorzien zynde van een sterke Equipagie uit gevoellooze schelmen bestaande, hadden zy steeds hunne foltertuigen by de hand. – Met de sabel in de eene, en de pistool in de andere vuist, overweldigde zy de Koopvaarders. Het volk dat tegenstand dorst bieden, wierden vreesselyk geslagen; die met vriendlykheid, op hunne onschuld steunende, het geweld trachtten aftekeeren, werden door de ysselykste pynigingen, misdaaden afgeperst, die zy nimmer gepleegd hadden; hunne oprechtheid en standvastigheid diende slegts om de dolheid der Britten te ontsteeken, en het vuur van hunne woede verder aanteblaazen. – De eene Engelsche Barbaar, volgde het spoor van den anderen, zodat, de menigte van Koopvaardy Schepen, op die wyze, tegen het menschlievend gevoelen van den Godsdienst, tegen het Recht der volken, en der algemeene wetten vernield, en de rykdommen daar van ontweldigd, het geloof te boven gaan, ik heb u van het een en ander reeds eenige voorbeelden medegedeeld.) ZOON.
Maar hoe gedragen de Engelschen zig, als zy de Schepen overweldigd hebben? VADER.
(Zo verfoeijelyk boosaartig, dat men niets dergelyks van menschen zou kunnen verwachten. Somtyds komen zy onder den schyn van vriendschap, (eene trek waarmede joab, weleer abner, den dolk in het harte stiet, of waardoor de schelmsche judas zynen Meester verraadde,) aan het boord der Schepen. – Welhaast bevinden de weerloo- | |
[pagina 87]
| |
zen, met bloedige bewyzen, tot welke valschhartigheid die Roovers bekwaam zyn. – Niet zelden sleepen zy de Koopmans Goederen te voorschyn, breeken met geweld de kisten en kassen der Officieren en Matroozen op, benaderen het kostbaarste, en het geen zy niet naar hunne dievenesten kunnen sleepen, of daartoe niet kostbaar genoeg schatten, wordt in de zee geworpen. – Gy kunt wel denken dat men niet nalaat, by zulk een barbaarsch gedrag, de wyn en sterke drank te plengen. – En dan vertoont de Engelschman zig in zyn waar charakter. Ontelbaar zyn de voorbeelden, van dat zy het brood en andere eetwaaren, na 'er zig mede verzadigd te hebben, op den grond smeeten en het met voeten vertrapten. – Hoor weder, uit duizenden, één voorbeeld. – Schipper jan de boer, schreef uit Lissabon, den eerste January, zeventienhonderd negen-en-zeventig, dat hy na uit Texel, in de Spaanschzee gekomen zynde, door een Engelschen Kaper aangetast, en op de volgende wyze behandeld werd. – Eerst dwongen zy hem met zyne papieren by hem aan boord te komen, zonden, toen hy in het Schip van den Roover was, hun volk naar het Schip van de boer; die dieven waren allen met Sabels en Pistoolen gewaapend; braaken de Cajuit oopen, smeeten de Kaas en andere eetbaare waaren op den grond; roofden de Boter, Coffy, Thee, Suiker, Wyn en alle de klederen; sloegen de kisten open en namen daar uit het geen hun aanstond. Cajuitsgoed, stuurmans en Timmermans gereedschappen, kleinodien, Scheeps touwwerk, niets met één woord, dat van eenig nut en waarde was, lieten zy aan die ongelukkigen over. – Het volk werd erbarmelyk mishandeld; de Timmerman kreeg een houw met de Sabel in het hoofd; op de Bootsman werd 'er een aan stukken geslaagen; allen de Matroozen hadden bebloede koppen. – Men zetten de Stuurman | |
[pagina 88]
| |
schroeven op de vingers, om dien rampzaligen te doen bekennen dat hy naar de West-Indiën moest. – Men bood hem tweehonderd guinjes aan, om tegen zyn geweeten te getuigen; – maar, noch folteringen, noch geweldaadigheden die zy vervolgens pleegden, waren instaat, 's mans eerlyk hart, tot ontrouw en valschheid aantespooren. – De Capitein onderging hetzelfde lot, hem werden vyfhonderd ponden sterlings aangebooden, zo hy wilde zweeren, dat hy niet naar Lissabon, maar naar de West-Indiën moest stevenen: doch vruchteloos: geen dronkenmaaking, geen schroeven op de duimen, die dezelven plat drukten; – ja geene verschrikking voor den dood, schoon de Kaper-Capitein wel twee uuren lang, de Sabel op zyn hals had gezet, was bekwaam, de wenschen der wreedaarts intewilligen. – Men dreigde al het volk, zigzelven op de verschrikkelykste wyze vervloekende, om het leven te zullen brengen, zo zy niet bekennen wilden, dat zy naar de West-Indiën geschikt waren. – De Nederlandsche Jaarboeken, zyn met dergelyke onmenschlykheden opgevuld, die allen met deezen, iets minder of meer, gelyk staan; en welken gy, indien u een groote reeks van gelykluidende gebeurtenissen te leezen, voldoen kan, kunt doorbladeren.) ZOON.
Neen Vader, ik ben, met de voorbeelden die gy my verhaald hebt, indien de anderen daar mede gelyk staan, vergenoegd. VADER.
(De wyze myn kind waarop zy gemelde vyandlykheden pleegen, stelt hun charakter in een nog veel afschuwelyker licht. In het jaar zeventienhonderd tagtig, schoot een Engelsche Kaper, den Hollandschen Schipper jan schild, met een kogel in de buik, zo dat hy eenige uuren daarna overleed. – | |
[pagina 89]
| |
Met deeze ééne moord vergenoegde zich de schelmen, en vertrokken. Vervolgens ontmoette het zelfde Schip, een anderen Engelschen Kaper, welke den Stuurman vroeg of hy de Schipper was. Neen antwoordde deeze, en verhaalde, op wat wyze zyn Schipper om 't leven gekomen was. Zo hervatte de Rover, op een spottenden toon, indien de Schipper dood is, dan zyn wy erfgenaamen van zyne overgeblevene goederen. Het volk werd hierop in boeijens geslooten, alles wat hun aanstond werd gestoolen, en het overigen in zee geworpen.) ZOON.
Hoe kwaadaartig is dit! VADER.
Met zodaanige boerteryën vergezellen zy doorgaans hunne wreedheden. – Geen volk leeft er, dat, ongevoeliger misdaaden pleegt. Het is in Engeland niet vreemd, de strafschuldigen, te Tyburn, de plaats daar zy opgehangen worden, allerleije vermaakelyke kwinkslagen, tegen den aanschouwers te hooren uitslaan; trouwens Engeland is het land van vernuft. Dit betoonde zy in het jaar zeventienhonderd twee-en-twintig, reeds te Jamaica, alwaar zy drie-en-veertig Spaansche Matroozen, ophingen, alleenlyk, om zo 't my voorkomt, op eene schertsende wyze, te kunnen zeggen: – Zie daar, nu zyn zy zo hoog verheven als de Gouverneur. – Zekere Engelsche Capitein lokte in dat zelfde jaar twee voornaame Spanjaarden by zig aan boord, hield hen gevangen, en dwong hen, zig van hem voor een groote somme gelds los te koopen. De Spanjaarden weigerden dit, de Engelschman liet hen twee dagen zonder eeten; maar ziende dat zy zyn snoode begeerte niet wilden inwilligen, sneed hy een van dezelven, neus en ooren af, en noodzaakte hem, een dolk voor de keel houdende, die op te eeten. | |
[pagina 90]
| |
ZOON.
Foei, Vader; dat is afgrysselyk! VADER.
(Alvoorens wy de geschiedenis van St. Eustatius, overweegen, moet ik u twee voorbeelden van tieranny in het jaar zeventienhonderd negen-en-zeventig gepleegd, mededeelen. – By de Post Gread Bridge, tusschen Suffolk en Portsmouth, werden zeven ontwapende Franschen aangehouden. Zy baden om lyfsgenade; doch werden door de Engelschen, in koelen bloede gedood. Uit dit en zo veele andere voorbeelden, als ik u reeds verhaald heb, blykt het, dat weerloozen te bespringen, den Engelschen eigen is. Het tweede voorbeeld, behelst het neemen van een Amerikaansch Schip, de Capitein, het scheepsvolk, mitsgaders zes of zeven Fransche Passagiers, moesten, aangezien de Engelschen wel vyfmaal meer volk op hun Schip hadden, zig na een dapperen tegenstand, die hun de achting van alle vyanden zoude verworven hebben, overgeeven; de overwonnelingen werden by de Britten aan boord gebragt, en zonder deerenis, de een na den anderen vermoord.) ZOON.
Nu Vader, meer voorbeelden van die natuur verlang ik niet te weeten. VADER.
(Het getal derzelven is ook te menigvuldig.) ZOON.
Zeg my nu hoe de Engelschen zig voor St. Eustatius gedraagen hebben? VADER.
(Lafhartig en onmenschlyk – Rodney verscheen met den Generaal vaughan, in dit jaar, zeventienhonderd een-en-tagtig, den derden February, | |
[pagina 91]
| |
met dertien Oorlogschepen, een menigte Fregatten, en drieduizend man Landtroepen, voor het gemelde eiland, eischende, van den Gouverneur, de graaf, uit 's Konings naam, niet alleenlyk het eiland, maar alle dingen daar in en toebehoorende. Wy geeven u; dus beslooten Rodney en Vaughan hunne last, een uur, na de overgaaf deezer boodschap, tot beraad; indien eenige tegenstand gedaan wordt, moet gy de gevolgen afwachten.) ZOON.
Geef my doch eene beschryving van den Admiraal rodney en den Generaal vaughan, Vader. VADER.
(Rodney is lafhartig, hoogmoedig en geveinsd, vaughan, wreed, onbeschoft en hardnekkig. De eerste bekleedt de waardigheid van Admiraal van de witte Vlag, en van opperbevelhebber van 's Konings Schepen in de Barbados, de Leeuwaardsche Eilanden en nabygelegene Zeën. De tweede is Generaal van zyne Majesteits Landmagt in de Westindiën.) ZOON.
Gaf men St. Eustatius, zonder tegenstand over? VADER.
(Het eiland, myn Kind, was geheel weerloos. De Heer burke, gaf 'er in het Parlament te Londen, de volgende beschryving van. − Hy noemde het een eiland, dat als door een aardbeving uit de zee opgeheven, klein, dor en rotsig was. Nimmer, vervolgde hy, kon het voortbrengselen van eenig aanbelang opleeveren; maar door den vlytigen en handeldryvenden geest der Inwooners, was het een ander Tyrus, en de algemeene markt der Westindiën geworden. Zulk een eiland had natuurlyker wyze, geene groote middelen van verdediging tegens eenen vyand. Zyn veiligheid lag in de geest van alge- | |
[pagina 92]
| |
meen belang en koophandel, welke een ieder voor zyne eigene bezittingen deed waaken. Het Fort werd door vyftig soldaaten bewaakt, gewapende burgery had men 'er niet, vermits ieder daar zyne tyd, te kostelyk hield, om dezelve, met den snaphaan te verspillen. − Voeg hier by, dat de volkplantingen in de Westindiën, voor een groot gedeelte door eenen orkaan verwoest waren, en de Inwooners niet verwachten, dat de menschen nu op nieuw elkander zouden verscheuren; maar wel dat zy een algemeene zucht tot menschlievendheid, althans voor hun, die zig op genade aan de overwinnaars overgaven, zouden laaten blyken.) ZOON.
Moesten de Inwooners niet natuurlyk eene goede behandeling van die twee Engelschen verwachten. VADER.
(Voorzeker; de wyze waarop zy zig hadden overgegeeven, vorderde zulks; om nu niet te zeggen, dat de opeisching, op last en uit naam van een Christen Koning was geschied; van een' Koning, die Neêrland zo lang tot een Bondgenoot had gehad, en verpligt was het volk als zyne geloofsgenoten, als weerloozen, met wien alle Natien medelyden zouden oefenen, aantemerken. − En waarlyk het kon rodney, vaughan, ja geheel Engeland niet onbekend zyn, hoe zeer de Inwooners van Eustatius, den Engelschen genegen waren: zo verre zelfs, dat een vreemdeling, wilde hy by de Inwooners in gunst geraaken, verpligt was, zig in alles naar de zeden en gewoontens van hunne geliefde Engelschen te voegen.) ZOON.
En namen zy dit niet eenigzins in aanmerking? VADER.
(Geheel niet. God had de woede der elementen | |
[pagina 93]
| |
in de Westindiën betoomd; Hy scheen de Britten daar door te hebben willen leeren, dat zy hunne driften nu niet verheffen zouden, en als 't ware uit hunne schuilhoeken, waarin de vrees hun gedreeven had, voor den dag doen komen, om het geen den orkaan nog gespaard had, door het oorlogszwaard te vernielen. Maar het hof had zyne maatregelen genomen. In December was het Manifest tegen Holland eerst bekend gemaakt, en vroeg in February was onze magt, dus spreekt burke, tot den aanval in de Westindiën reeds gereed. − Uit dit zeggen blykt het, dat het Hof voor de oorlogsverklaaring, het bevel ter roof reeds gegeeven had. − En aan wien was dit bevel gegeeven, aan vaughan, die uit zelfbelang, en om aan de rooflust van zyn Hof te voldoen, de geheele menschlykheid niet zou spaaren; en aan rodney, die hier gelegenheid ziende, om zig, door het betaalen zyner groote geldschulden, der gevangenis te onttrekken.) ZOON.
Nu kan ik wel bevatten welke barmhartigheid de zulken, aan hunne medemenschen beweezen. VADER.
(Gy zult dit daadlyk hooren. − Maar nog eerst moet ik u in 't voorbygaan verhaalen, dat gemelde bevelhebbers, hunne veroveringen voortzetteden, Demerary en Essequebo, gelyk ook het Fransche Eiland St. Bartholomeus, voor de wapenen van zyne Britsche Majesteit deeden bukken. − Wat al overwinningen! wat al voordeelen hebben rodney en vaughan behaald! − Alles aanvallende wat onverdedigbaar en zorgvuldig de plaatsen vermeidende, waar slagen te haalen zyn, kunnen zy, schoon eenigzins in eenen anderen zin, zig met de woorden van Cesar vleijen, en zeggen: − Wy kwamen voor | |
[pagina 94]
| |
weerlooze Eilanden, beschouwden derzelver rykdommen, en veroverden ze.) ZOON.
Genoeg Vader: − verhaal my nu wat rodney en vaughan, na de overgave van St. Eustatius verrichten: hoedaanig zy in het begin met de Inwooners handelden. VADER.
(Naauwlyks was het Eiland, aan de genade der opperbevelhebbers overgegeeven, of men gaf, aan de elendige Inwooners terstond te kennen, dat alle hunne goederen zouden verbeurd verklaard worden. De overvloed der Ryken, de goederen van den Koopman, de noodwendigheden van de Armen, vielen onder het zelfde ongenadig bevel, en de geheele Colonie werd tot de bedelary gevonnisd. − Nu ontzet zynde van alle verkwikking en middelen van bestaan, wendden zy hunne oogen, naar die provisiën, waarmede het Eiland rykelyk voorzien was. − Zy spraaken om die te bekomen den Quartiermeester Generaal aan, en verzochten hem, vermits alles in de magt der Britten was, dat hy hun eeten, voor hun en hunne uitgehongerde huisgezinnen, geliefde te geeven. − Geen mond vol. − Was het nadrukkelyk ongevoelig en beestachtig antwoord van dien wreeden Ga naar voetnoota.) ZOON.
Pleegden zy, volgens hunne gewoonten aan byzondere persoonen geen baldaadigheden? VADER.
(Ja Zoon: − de Heer pieter runnels, oudste Raadsheer en Burger Capitein; een man van | |
[pagina 95]
| |
tagtig Jaaren, werd, schoon hy zwaar gebrooken was, met geweld uit de armen zyner kinderen gescheurd, en aan rodney's boord gebragt. Naar veel geleden te hebben, werd hy echter weder ontslagen; doch het geweld dat die zwakke grysaart had moeten lyden, was oorzaak dat hy binnen weinig tyds den geest gaf. − De soldaaten, die op bevel van den Generaal, alle de Regenbakken op het Eiland bezet hadden, beletteden aan de ongelukkige Famielie van den overledenen runnels, het gebruik van hun eigen Regenwater, om te verhinderen, dat men die geenen, welken by den uitvaart hadden tegenwoordig geweest, niet met de aldaar by zulke gelegenheden, gewoone dranken, zou kunnen beschenken. − Dergelyk geweld was op het gantsche Eiland algemeen. De Heer Fiscaal ter hoeve, werd van de straat opgeligt, en gevangelyk naar de vloot gebragt, zonder dat men daar van de minste reden heeft willen geeven. − Niemand was, gelyk gy uit deeze twee voorbeelden zien kunt vylig. − De langs den weg gaande persoonen werden op alle tyden van den dag, beroofd, geplunderd en mishandeld; en het Engelsche schuim had de onbeschaamdheid, van by dergelyke gelegenheden, te zeggen; − dat het slechts voldoening voor het gedrag van Amsteldam was. − De schepen die in de Baai lagen werden verbeurd verklaard, en het scheepsvolk by partyen naar St. Kits en Angola gezonden. − Zy, die na het eerstgenoemde Eiland gezonden werden, zette men twee en een half uur van de plaats tot hunne gevangenis geschikt, aan Land. Men had eerst de Schippers en het scheepsvolk vryheid gegeeven, om die goederen, welke tot hun lyf behoorden, mede te neemen, maar toen zy van boord stapten, dwong hen de bende Ruitery, die hun verder moesten begeleiden, dezelven achtertelaten, en zy die 'er zig tegen dorsten verzetten, werden erbarmelyk afgeslagen. De weg | |
[pagina 96]
| |
waar langs de gevangenen gingen, was zo slegt, dat eenigen op dezelven nedervielen, doch deezen wierden door karabyn- of sabel-slagen, zo deerlyk getysterd, dat zy hunne reeds afgematte leden, weder moesten voortsleepen. Dus gefolterd, kwamen zy genoegsaam half dood, op de plaats hunner bestemming. − Het water, dat zy ter hunner verkwikking, voor het weinige geld, hun door de Britten niet afgestoolen, van de Negers moesten koopen, was brak en onbruikbaar; doch niets anders als dit van de gevoellooze Engelschen verkrygen kunnende, waren zy gedwongen, hunne krachten daar mede te herstellen. − De Schippers die het dorp tot hunne gevangenis bekwamen, kreegen zestien stuivers daags te verteeren, maar het pond vleesch kostte vier-en-twintig stuivers, en zo was alles naar evenredigheid. − De Matroozen moesten eenige dagen in de open lucht doorbrengen en werden toen in bedompte en vervuilde gaten opgesloten. − Drie-vierendeel ponds verrot vleesch daags; brood daar de wormen uit kroopen, en altoos brak water, zie daar waar mede die elendigen, hun leven moesten ophouden. − De zieken liet men hulploos en zonder eenigen bystand liggen; zo dat 'er door gebrek, verrotting en de roode loop, in drie weeken tyds, byna drie honderd menschen het leven verlooren, de behandeling van hen die naar Angola gezonden waren, was genoegzaam dezelfde.) ZOON.
Kunnen menschen op zulk eene wyze met hunne medemenschen handelen! VADER.
Ik moet hier in 't voorbygaan aanmerken, dat zy van dergelyke behandelingen, omtrent elendigen, in ieder eeuw voorbeelden gegeeven hebben. In het jaar zestienhonderd drie-en-vyftig, liet men kort na den slag, by welken de dappre tromp het | |
[pagina t.o. 96]
| |
het plunderen van st. eustatius.
P:W:
C:B:
Geeft Britten, aan Vaughan's en Rodney's godeloosheid,
De schoonste naamen, ter bedekking hunner boosheid.
Ik, die hun wreed gedrag, met afschrik gadesla,
Noem Rodneij Nero, en Vaughan Caligula.
| |
[pagina 97]
| |
leven verloor, Ga naar voetnoota negen honderd gevangenen, meest onder den blooten Hemel, zonder stro of eenig deksel, lavenloos op den grond liggen sterven. − Zelfs werd het medelyden, dat eenigen hun wilden betoonen, ten strengsten verboden. − Maar laat ons tot Eustatius wederkeeren. − De vervolging en mishandeling begon nu eerst recht het hoofd optesteeken. − De Jooden kreegen bevel, zig met alle hunne goederen, ter waarde van agt duizend ponde sterlings, onder geleide van een wagt soldaaten naar het Tolhuis te begeeven; men plunderde hen reeds op den weg, maar in het Tolhuis komende, werden zy van alles beroofd; dertig dier rampzaligen, werden met een schip naar St. Kits gezonden, en de overigen gelyk de Heer burke zegt, van de rampen hunner Familiën te kunnen getuigen, en anderen in het bezit van hun duur gewonnen eigendom te zien. − Doch dat het aller barbaarschte gedrag te boven gaat, is, dat toen de naar St. Kits gezondene Jooden, de Engelschen smeekten, dat hunne kinderen en vrouwen, tot troost in hunne élenden, hen naar de gevangenis mogten volgen, men hun deeze bede, op de onmenschlykste wyze bleef weigeren. − De verwarring die 'er over deeze verschrikkelyke tyding op het Eiland ontstond, is onbeschryffelyk. − De vrouwen liepen met hangende hairen, haare handen wringende, en door haare schreijende en hulpelooze kinderen omcingeld, schreeuwende langs de wegen; telkens verwachtende, dat het yslykste lot, zo veele eerbaare vrouwen en onnozele jonge dochters, in Amerika te beurt gevallen, haar door den onbeschoften soldaat, mede zou overkomen. | |
[pagina 98]
| |
ZOON.
Zeg my Vader? − wat deeden zy dan aan de vrouwen in Amerika? VADER.
(Ik zal u uit verscheidene voorbeelden, één verhaalen, dat te Neuw Jersey, in het jaar zeventienhonderd negen-en-zeventig gebeurd is. − Zeker Hessisch Officier, trachtte met geweld, de dochter van william smith, te schenden. De vader op haar geschreeuw toegeschooten, en op het zien dier beestachtigheid verwoed wordende, doodde den schender. − Het volk, waar van de Officier geleider was, rukte daadlyk aan, plunderde de wooning, bragt den Vader om het leven, verkrachtte de dochter, en vermoordde haar vervolgens.) ZOON.
Geen wonder dan, dat die vrouwen waar van gy spreekt, voor dergelyke mishandelingen zo bevreesd waren. VADER.
God heeft haar behoed. − De razerny der Engelschen begeerde thans op eene andere wyze verzadigd te worden. − De persooneele verdrukking, zegt de meergemelde Lord burke, viel nu op de Amerikaanen, die uitdrukkelyk bevel kreegen, om binnen een bepaalden tyd, het Eiland te verlaaten; en zulks zonder onderscheid van persoonen, schoon veelen 's Konings getrouwe onderdaanen zynde, het vermogen van het Amerikaansch Congres ontvlucht waren. Daar na werden die Hollanders, welken te Amsteldam thuis hoorden, en eindelyk alle de onderdaanen der Vereenigde Nederlanden, de Inboorlingen alleen uitgezonderd, op gelyke wyze uitgedreeven. − Zie daar myn kind, zodanig als ik u, tot hier toe, volgens de zekerste regelen der waarheid, verhaald heb, is de behandeling der Engel- | |
[pagina 99]
| |
schen geweest in de voorige eeuwen, zy is dezelfde nog heden, − en wat in het vervolg hun gedrag zal zyn, moet de tyd, die alles ontwikkelt, ons leeren. − By den aanvang van onze saamenspreeking wenschten wy, dat onze Helden mogten stryden en overwinnen, in den naam des Heeren der Heirschaaren: en het heeft den Almogenden behaagd, onze wenschen, ja die van gantsch Neêrland, gunstig te verhooren. − Ons land scheen in een zeer zwakken staat; de Britten ylden met woest geweld op ons aan, en beloofden zig, eene volkomene overwinning. − 'Er ging reeds by aannadering van hunne vloot, by Doggersbank, een gejuich op van hunne Schepen. Parker viel op ons aan, met al het vermogen van een' Held, die zig van de zegen verzekerd houdt. − Het vuur dat zy in het begin op de onzen maakten, was verschriklyk; − maar de Hollanders waren niet vervaard. − De vyand gebruikte om ons te vernielen wapentuigen van wreedheid, maar wy zwichtten niet Ga naar voetnoota. − De overmagt, de wind, alles was hun gunstig. − Nogthans heeft de uitkomst doen zien, myn kind, dat de beslissing van den stryd, niet altoos afhangt van het vermogen en de menigte der stryders, noch van het geweld der wapenen. − Onze vloot was minder in getal, zwakker van geschut, de zeelieden waren den stryd ongewoon, de wind was hun tegen; maar de zaak waar voor zy streeden was rechtvaardig. − Onze Helden, ik bedoel hier den kloekmoedigen zoutman; den weergaloozen bentinck, wiens roemruchtige dood gantsch Neêrland betreurt; den onverschrokken kinsbergen, den dapperen dedel, en alle andere braave en uitmuntende Kapiteinen en Officieren, alle de | |
[pagina 100]
| |
Helden, vertrouwden, daar zy alleenlyk uit liefde voor het Vaderland streeden, op god; − op god, die ons zo menigmaal tegen dien wrevelen vyand beschermd heeft: en dat vertrouwen, heeft het einde des stryds, met zegen zien bekroonen. − De vermeetele de ontembaare Brit, is gevlucht voor de kracht onzer wapenen. − Onze Helden behielden de zee; − wischten op eenmaal, door dit manmoedig gedrag, den haatelyken blaam uit, die gantsch Europa, schoon te onrecht, op Neêrland geworpen had, en geleidden die vloot, welken de Engelschen zig reeds ten buit gerekend hadden, onder elks zegen, in onze Havens binnen. God zy nu en altoos de hulpe en het schild van alle onze Helden! − Nederland, blyve tot in het laatste der dagen, zyn geliefd eigendom! − Zyne Voorzienigheid, bestuure de Hooge Magten, die de Zuilen zyn van den staat; de Handhavers en Beschermers, van den Godsdienst, van de Wetten en Vryheden; − ja god, beziele het doorluchtige Hoofd onzer Republiek, steeds met den wyzen Geest, van deszelfs edele voorouderen.
EINDE. |
|