Een nieuw liedt-boeck, genaemt het Enchuyser bot-schuytjen(1681)–Anoniem Nieuw liedt-boeck, genaemt het Enchuyser bot-schuytjen, Een– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Harderins Ghesangh, Stemme: alst begint. WEest over schoon Harderin gegroet, Liefste die mijnder ontsteldt mijn bloedt, Mocht ick 'er mijn liefde doen blijcken Aen u schoon Engelin, Ghy souter het vonnis strijcken, Dat ick 'er geen ander en min. De Ionckmans zijnder altijdt ghewoon, Sy spreken in 't vryen woorden schoon, Een Dochter moet het niet achten, Des Ionckers los gevry, Want alle hun Minnen en klachten, Zijn vol van bedriegery. [pagina 60] [p. 60] Schoon Lief wel meynt ghy dat ick u vley, Of dat ick u in schant verley? Mijn Engel ick salder u trouwen, Mijn hoop mijn troost mijn al, En maken van u een Vrouwe Hier op het Aerdtsche dal. Mijn Schaepjes sal ick verlaten niet, Die gy der in 't Velt daer weyden siet, Want alle mijn hartjes vermaecken, Dat is by haer in 't velt, Mijn Lammeren moet ick waecken Sy loopen daer ongetelt. Schoon Liefjen later u Lammerkens staen, Laetse eens aen der heyde gaen, Een Kroontje moet gy der noch dragen, Van fijn Ducate-goudt, En open op een Koets-wagen Verlaten dat groene woudt. In een Koets wagen rijd ick niet, Noch wilder geen kroon die ghy der mijn biet, Een Kroontje van groene blaren, Met bloemekens gepalleert Die stel ick op mijn hayren, Geen Harder die my flatteert. Verlaet u Harder en gaet met my, Ick salder u kleeden gaen in het zy, In een Paleys sult ghy woonen, Met Kamers rijck beset, Daer sal ick u vriendschap toonen, Uyt iefde mijn schoon bruynet. 'k Leef veel geruster in mijn kop, Als in een Huys gedeckt met stroy, Ach! Ioncker ick moet u bedancken, Van al u cortezy, Want alle die hoofse rancken, En deughen doch niet voor my. Schoon Lief wel blijft gy dan in 't velt, [pagina 61] [p. 61] Daer u den Vyandt soo ontstelt, Ghy sieter den Huys-man vluchten, Zijn huys wert af gebrandt, De Harderinnetjes suchten, Ach! Liefje geeft mijn de handt. Ick bidt u Monsieur my niet meer vraeght, Want geenen Ioncker die my behaeght, Ick wilder veel liever gaen doolen, En leven in 't verdriet, Als gaen by de Ionckers ter schoolen, Die mijnder gelijcken niet. Adju dan spijtige Harderin, Moet u schoonheyt haten, Ach! wat een pijn voor my, Soo sal ick nochtans niet laten, Dat ick' er u vriendt sal zijn. Vorige Volgende