Een nieuw liedt-boeck, genaemt het Enchuyser bot-schuytjen
(1681)–Anoniem Nieuw liedt-boeck, genaemt het Enchuyser bot-schuytjen, Een– AuteursrechtvrijStemme: alst begint.
WIe wil hooren een nieu Liedt,
Hoort toe ick sal 't u singen,
Al van Biron Larsjan,
't Sijn wonderlijcke dingen.
Hy hadder verraet op handen,
Tegen de Franse kroon,
Hy hadder verraet op handen,
't Was hem of sijnen Soon.
Dat worden aengedient,
Van een van sijn Soldaten,
Dat was een trouw Soldaet,
Een Capiteyn van de Gaerde.
Een Capiteyn van de Gaerde,
't Is tegen de Coninck geseyt,
Hier is een verraet op handen,
Mijn edele Majesteyt.
Vijftigh duysen Croonen root
Cond ick trecken tot Gaedje,
Aen de Coninck van Spanje goet
Om te leveren vry Passagie.
Maer ick hebt niet willen ontfangen
Wat sa lick doen mijn Heer,
Want sonder u genade,
Geschiet het nimmermeer.
Sy souden samen gaen,
Om het geldt te ontfangen,
Wie quammer in 't gemoet,
't Was Biron met verstrangen.
De Capiteyn keerde hem omme,
Heeft tegen de Coninck geseyt,
| |
[pagina 32]
| |
'k Sie den verrader komen,
Mijn edele Majesteyt.
De Coninck was heel bedroeft,
En heel bedruckt van sinnen,
Heeft tegen Biron geseyt
Speelt met mijn Coninghinne.
Hebt ghy Goudt ofte peerels,
Schickse vry aen een kant,
Want al het goe der Wereldt,
Sal u deeren niet langh.
Biron was een gevangen Man,
Wel drie ofte vier dagen,
Dat daer niet een en was,
Die na Biron quam vragen.
Als twee van sijnen Iustitie,
Hebben tegen Biron geseyt,
Mijn Heer op wat Conditie,
Hebben sy u hier geleydt.
Dat ick hier gevangen ben,
Comt door Coninck en Coninginne,
Dien ick trouw heb gedient,
Met mijn hert en mijn sinne.
Door trouwigheyt en door minne,
Heb ickse langh gedient,
En tot mijn recompensy,
Heb ick den Doodt verdient.
En heucht het den Coninck wel,
Door al mijn trouwe daden,
Hoe ick voor 't Munsterlande,
Mijn leven heb moeten wagen.
En ick heb daer voor ontfangen,
Wel seventhien wonden groot,
En moet ick daerom sterven,
Den bitterlycken Doot.
Biron ter plaetse quam,
Daer hy de Doodt soud beseuren,
Hy toonde sijn Lichaem daer,
Vol wonden en quetsuren.
Is hier dan genade,
Weledele Coninck goet,
| |
[pagina 33]
| |
Voor al mijn trouwe daden,
En voor al mijn trouwheyt goet.
Wat genade soud ick u doen,
Wat genade soud ick u geven
Ghy soekt mijn te verraen,
En te brengen om 't leven.
Mijn Soon was jongh van Iaren
Die brocht ghy dan in 't verdriet,
Och Biron ghy moet sterven
Ten baet u leven niet.
Biron ten plaetse quam
Daer hy Doodt soud smaken,
Hy trock sijn kolder uyt
En schonkse aen sijn Soldaten.
Houw waer mijn trouwe Soldaten
Die mijn trouw hebben gedient,
Mijn leven moet ick hier laten
Sterf ick u beste vriendt.
|
|