| |
| |
| |
Bonni.
door fr. M.F. Abbenhuis.
De grootste tragedie van Barron, Bonni, Codjo en alle andere hoofden van de Cottica-Negers is, dat zij als speelbal gebruikt werden in de politiek. Gouverneur Nepveu wilde Directeur-president worden van de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname. Zijn voornaamste middel daartoe was de aanleg van het Cordon, een bewakings- en verdedigingsstelsel tegen aanvallen der Marrons, bestaande uit een rij militaire posten langs een weg achter alle plantages. Hij had alzo belang bij de aanwezigheid van niet-bevredigde, strijdende Bosnegers. Daarom werkte hij ook Kolonel Fourgeoud tegen, die door de Stadhouder Prins Willem V was gestuurd met een Korps Mariniers om de Bosnegers te bestrijden. De Stadhouder had een plan daartoe opgesteld. Of was het van de feitelijke chef van de Landmacht, de inspecteur-generaal, Kapitein Generaal Brunswijk-Wolfenbüttel? Deze Oostenrijkse generaal had de Stadhouder volkomen onder zijn invloed.
De Prins-Stadhouder had belang bij de Marronstrijd, die hem gelegenheid gaf om een politieke omwenteling te veroorzaken. Door beloften van schulddelging wrikte hij de planters los van het financieel verband met de Sociëteit.
Gouverneur Nepveu, bijgenaamd ‘De Vos’, erkende dit volmondig tegenover de franse intendant Malouet. Nepveu was bezorgd en waakzaam voor het Sociëteitsbelang, dat ook het zijne was. ‘Cura et Vigilantia’ stond niet voor niets als lijfspreuk boven zijn woning aan de Gravenstraat No. 4. Hij belette daarom vijf maanden lang de activiteit van Fourgeoud en critiseerde zijn noodzakelijke acties uit den treure en overmatig. Deze hoge heren spraken elkaar in geen achttien maanden! Fourgeoud had zeker wel aanleiding tot critiek gegeven. Veel planters, vooral onder de Joden, begrepen maar niet waarom Fourgeoud alle strijd ontweek en zich bepaalde tot vernietiging van dorpen en landbouwgronden van de Barrons en Bonni's. Hij was een handlanger van de plannen van de Prins, en tevens van zijn eigen plan om, voor geld en eer, de grootste en beroemde bestrijder te worden van alle Bosnegers in Zuid-Amerika. In Berbice was hij met hen klaar gekomen in
| |
| |
1763, en tien jaar later kreeg hij de kans om de Bonni's expres over de Marowijne te jagen, zoals hij zelf ongegeneerd aan Malouet verklaarde. Hij wou vervolgens in dienst van de Franse koning komen om dan in Cayenne het spel van verjaging voort te zetten. Nummer vier in dit politiek spel is dan de Franse regering in Parijs en Cayenne, voor wie Malouet optrad. Hij was oud-Administrateur van Koloniën en Marine, en een groot economist. Omwille van het belang van koning en staat koos hij in de politieke gesprekken en adviezen de partij tegen de planters van de Prins-Stadhouder en dus ook tegen diens Engelse regeringsvrienden, door zich volledig uit te spreken vóór de defensieplannen van Nepveu en dus voor de eigenaren: de Directie van de Siciëteit.
Wat Cayenne betreft, waren er ook koloniale politieke belangen gemoeid met aanmoediging van immigratie en kolonisatie met Bosnegers, die men binnenlokte en tersluiks, al protesterend tegen Paramaribo, toeliet. Het begerig succesplan zag de aantallen reusachtig: 40.000 Djoeka's en Saramaccaners. 10.000 Bonni's waren de Marowijne over, zo fantaseerde men. Maar toen Bonni in Augustus 1776 voorgoed in Cayenne gevestigd was, aan de Siparouïnikreek, boven Albina, toen vernam men al dat het aantal maximaal 500 bedroeg, en in elk geval amper 200 gewapende mannen - ‘met wie wij in de kolonie Cayenne nu in oorlog zijn’ - zo besluit Malouet. Hij beschouwde overigens veel of weinig Bosnegers als economisch in een op winstberekende slavenkolonie. Maar omdat zijn Regering het wilde, en misschien toch nog ging koloniseren, protesteerde hij quasi plechtig tegen het zo maar toelaten dat de Bonni's vlak bij de Marowijnepost corjalen maakten en over de rivier gingen.
* * *
Heel dit politiek spel resulteerde voor de Bosnegers van Barron en Bonni in de noodzakelijkheid om hun doel te veranderen. Verjaging van militairen en daardoor van alle blanken werd als eerste doel opgegeven voor het behoud van eigen landbouwgronden en dorpen, om als gemeenschap, gevestigd sinds 1712, te kunnen blijven bestaan. Zaak werd nu, om zelf niet verjaagd te worden door de nieuwe troepen van 1773.
| |
| |
Barron had van 1769 tot 1772 hoofdzakelijk aanvallend kunnen optreden. Hij maakte echter de fout om door de aanleg van een opzienbarend versterkt moerasdorp de militaire macht, als naar een begeerlijk doel, naar zich toe te lokken. Na enkele mislukte aanvallen verloor Barron zijn basis Boekoe.
Bonni moest daarna, en vooral door de komst van Fourgeoud, zijn heil zoeken in ontwijken, doorbreken en tegelijk snel plantages aanvallen ter opbouw van eigen gemeenschap. Als het niet gelukte moest hij zijn dorp en gronden meermaals verplaatsen.
De grote kunst daarbij was om het dorp van vrouwen en kinderen verborgen te houden, en om de tijd vrij te hebben voor het rustig aanleggen van plantgronden in de daartoe vereiste seizoenen.
Ofschoon Barron tot 17 September 1772 de centrale figuur genoemd wordt, was toch Bonni al in 1769 een aanvoerend dorpskrijger. Dat blijkt uit het citaat van het Hof van Politie dat lr. Hurault mij uit Parijs toezond. Uit het frans terugvertaald luidt het: ‘Op 23 Februari 1769 werd door een militaire patrouille in een dorp nabij de Coermotibo een oude man gevangen genomen, genaamd Sylvester. Het verslag van zijn ondervraging te Paramaribo staat in de Notulen van het Hof, als volgt: De oude Gratia of Wammi van Barbacoeba zegt, dat hij na zijn vlucht na lange tijd gekomen was bij een dorpje van dertig mensen, en dat mettertijd groter werd. Zijn gezellen hebben nu een nieuw dorp gesticht onder het bestuur van Akoain, de zoon van de Indiaan Pietie. De derde gevangene, Sylvester, verklaarde dat hij door een schip is aangevoerd in de tijd dat de Fransen de kolonie aanvielen; dat hij daar in de Cottica de oudste geweest is die er een dorp stichtte. Hij bekent dat hij hoofd geweest is sinds vijftig jaren, en hij zegt dat hij het bestuur heeft opgedragen aan Askaan van de plantage Marseillle in de Cottica, en aan Bonni, een Creool van het bos, een Kaboeger, de leiding als hoofd om te strijden. Hun dorp telt tot 100 mannen, met 20 vrouwen en veel kinderen. De twee grijsaards, Sylvester en Gratia, waren in het oude dorp gebleven tot de anderen optrokken tot tussen de Wane en Coermotibo om er een nieuw dorp te stichten, drie dagen verder naar het Oosten dan het oude. De anderen wilden zich daarna verenigen met de Negers van Coridon, een andere groep, om gezamen-
| |
| |
lijk de blanken te bestrijden. Zij zijn van plan om de plantages Luxemburg en La Paix in de Cottica aan te vallen. De troep beschikt slechts over 9 geweren en 3 vaatjes kruit, die zij op Rust Lust genomen hebben. Om te kunnen leven hebben de Negers genoeg kostgronden aangelegd, maar luitenant Hausaman kent ze allemaal. En de Marrons kunnen niet ontsnappen, meent Sylvester, omdat zij als gevangen zitten tussen de Indianen van Marowijne en de blanken van de Cottica.’
* * *
Afgaande op het bericht bij Wolbers uit de Notulen van Nepveu over de aanwezigheid van Bonni in het versterkte dorp Boekoe van Barron, mag besloten worden tot het toeschrijven van de activiteiten tussen 1769 en 1772 aan hun beider samengaan in de strijd.
De gegevens over de resultaten zijn zeer onvolledig door het gebruik van vage termen of het niet vernoemen van buit of verlies. Als de ammunitie en fourage en het slaan van een militaire post van 100 man hen in handen valt, wordt er niets gespecificeerd. Het minimum kan zijn, in die eerste fase van de guerilla, toen Nepveu de troep van Barron op 200 man schatte, 25 gevechten tegen militairen op posten, commando's of plantages. Soms streed men tegen 60 tot 200 Europese Sociëteitstroepen plus Vrijnegers en Jagers. Van deze gevechten kan men voor de Militairen 12 als gewonnen en 13 als verloren stellen. Er werden ruim 12 plantages aangevallen, waarvan 6 in Cottica, 3 in Motkreek, 2 in Perica en 1 of meer houtgronden in Patamacca en Cottica. Ruim 115 slaven werden meegevoerd, t.w. mannen, maar vooral vrouwen en kinderen. Zij liepen ook wel zonder verzet over tijdens de overrompeling. 36 geweren en 3 vaatjes kruit was de buit, ongerekend die van de overwinning over 80 Militairen en 120 Jagers bij de verbranding van een Post. Een vaatje kruit is misschien voldoende geweest voor een paar honderd geweerschoten. Het overvallen van Posten was aanlokkelijk, sinds er vanaf 1759 jaar in jaar uit alleen maar aan het sluiten van vredestractaten gedacht was. In acht jaren, zo klaagden de heren van de Raad tegen Malouet, was er geen militaire actie gevoerd tegen Marrons, dat is vanaf 1761, terwijl de laatste reeks vredesacties al begonnen was in 1758.
| |
| |
De winst leek voor Barron en Bonni in de eerste fase niet onvoordelig; zelf hadden zij ongeveer 12 man als gesneuvelden en 70 als gevangenen verloren. Maar door de teleurstellende val van Boekoe ging weer veel teloor. Op 17 September was het dorp vooral door de Jagers ingenomen, en begin October resumeerde Nepveu een uitslag van een dertigtal gesneuvelden en 110 gevangenen en overlopers.
Daarna besluit Nepveu om de nieuwe troepen maar af te zeggen, vooral die Mariniers van de Stadhouder. Dit past weer duidelijk in de politiek. Hij had, bij wijze van spreken, vreselijk alarm gemaakt over de totale ontreddering van het land. De gevraagde versterking wachtte hij niet af, maar hij richtte zelf haastig een Korps Vrijnegers en Mulatten op van 125 man, in 1770. En twee jaar later een Korps Jagers van 300 man vrij gekochte slaven. De eerste secties waren mislukt, maar de Jagers bestonden amper twee maanden of zij vernietigden Barron. Nepveu had dus het bewijs geleverd aan de Sociëteit dat hij het met de Directie alleen wel af kon, vooral als hij straks zijn nieuwe Korpsen op het Cordon zou zetten, waarmee in 1774 begonnen werd.
De sensatie over de aanvallen van Barron en Bonni, en vooral ook over het toenemend weglopen en overlopen moet zeer groot geweest zijn. Wolbers vermeldt echter weinig of geen feiten waarop die schrik en ontzetting steunen. Als de kapitein van de Mariniers Stedman in Februari 1773 aankomt, dan meent hij de stad overvol te zien van vluchtelingen van de plantages, en hij hoort spreken over dreigende algemene afslachting van de Blanken. Nu is het duidelijk dat zo'n lands-alarm niet bezworen kan worden door het innemen van één weglopersdorp; de discussies over nieuwe troepen aanvragen waren louter politieke gesprekken. Het hielp Nepveu niet, want de troepen waren al onderweg. Op 2 Februari lagen de eerste schepen al voor Nieuw Amsterdam. Er kwamen 270 man Sociëteitstroepen en 530 Staats, d.i. Stadhouders Mariniers. Erger was dat Fourgeoud aan wal stapte met zijn Stadhouderlijke aanstelling als Commandeur over de hele weermacht van Suriname. Hierdoor waren de gouverneur en de commandant, Nepveu en Texier opzij gezet.
Nepveu gaf bevel dat de troepen niet van boord mochten. Dat duurde tot 8 Maart. En daarna, alhoewel in de stad zijnde,
| |
| |
mochten de troepen niet het binnenland in. Totdat het door herstel van Bonni en Barron noodzakelijk werd in Juni. Alzo speelde Nepveu de Bonni's in de kaart.
* * *
In de Bonni-fase van de guerilla, na de val van Barrons dorp, telde de landmacht vanaf Februari 1773 ongeveer 1100 Europese militairen van de Sociëteitstroepen. Verder 530 Mariniers-Staats, of Stadhouderstroepen en ruim 400 Mulatten en Negersoldaten. De Mariniers kregen twee maal versterking: 240 in 1775 en 350 in 1776. Bij de weermacht behoorde het transportpersoneel, gemiddeld twee slaven-lastdragers voor drie militairen.
Geheel de bevolking was dienstplichtig van 14 tot 60-jarige leeftijd. Allen en overal. Deze Burgermilitie of Schutterij trad op bij oproep. In de jaren van Barron en Bonni was er een dag-en-nacht wisselende wacht op iedere plantage, die alarm moest slaan of schieten bij een overval, gewoonlijk in de vroege morgen. Allen moesten dan ter hulp snellen op eigen of andermans plantage, en zelfs meehelpen in het achtervolgen of de weg afsnijden van de Marrons.
In het jaar 1776 boden zich twee compagnieën Negers en idem Mulatten aan voor blijvende dienst, zonder oproep. Hetzelfde gebeurde soms met enkele honderden Indianen of bevredigde Bosnegers, die voor goed soldij op commando trokken.
Door de wijde verspreiding van de ruim 2000 militairen over forten en posten, t.w. Nw. Amsterdam, Zeelandia, Sommelsdijck en Para, en 17 buitenposten, plus 6 varende ponten-posten in Commewijne, Cottica en Perica, was er zelden sprake van grote gevechten. Bonni kon hoogstens tegenover 3 á 400 man komen te staan. En dan nog niet in open veld. Bonni had blijkbaar geen behoefte aan de roem van krachtmeting in slaglevering, en Kolonel Fourgeoud was meer op vluchtende dan gesneuvelde vijanden gesteld.
De terreinen van de wederzijdse vernielingsacties tijdens de Bonni-guerilla lagen ten Noorden en ten Zuiden van de Kustrivieren. Het Noordelijk aan de kust, tussen de Oranjekreek-West, Marowijne-Oost, en de Wane, Coermotibo, Cottica-Zuid, was vooral een woon- en plantgebied. In het Zuidelijk terrein, tus-
| |
| |
sen Marowijne en Cottica-Commewijne, werd ook wel geplant en korte tijd gewoond, maar in hoofdzaak lijkt dit het gebied waar Bonni en Barron, Codjo, Ariko, Ami, Kwamie, Agossoe, hoofden en onderhoofden, hun manier van oorlog voerden door afmattend rondtrekken, waardoor de Koloniale en vooral de Europese troepen totaal uitgeput werden. Ondertussen waren beide partijen slechts op vernieling uit, de een van plantages, en de ander van plantgronden en dorpen.
Het kustgebied was ingesloten door militaire posten: aan de monding van de Marowijne, aan de Cottica bij Tamarin, en aan de Oranjekreek. In het Zuidelijk terrein lagen vanouds posten aan de Patamacca, Tempati, Boven Commewijne en Perica. Bij al zijn onvermoeide tochten van ongeveer twee jaar aan één stuk verplaatste Fourgeoud zich tussen deze posten, verbleef er tijdelijk om a.h.w. dag en nacht in het rond alles af te grazen, en verder legde hij tijdelijke kampementen aan, daar waar hij de vijand het dichtst nabij wist. Zo verrezen er boskampen in Cassipore, Coermotibo, Wane, allerlei kreken en in de zwampen of op ritsen. Hiermee is in ruwe beknopping de guerilla beschreven.
Wat men resultaten kan noemen vanaf September 1772 tot Augustus 1776 kan aldus worden samengevat: Militaire gevechten: 14 waarvan 2 onbeslist, 7 winst en 5 verlies voor de militaire macht. Verpletterend is het aantal sterfgevallen door velerlei tropische ziekten en door uitputting. Van de 1160 Mariniers keerden amper 100 terug naar Nederland. Van gesneuvelde Mariniers, Militie- en Korpsleden is geen getal te benaderen. De Bonni's, onder verschillende hoofden, vielen ongeveer 8 plantages en houtgronden aan. Er werd soms alles verbrand, enkele blanken werden gedood. 80 slaven, meest vrouwen en kinderen, werden meegevoerd. Barron was in 1774 gedood, zodat bij de scheiding voor de overtocht de buit vooral gedeeld werd tussen Bonni en Codjo; en daarvan wordt alleen genoemd kruit, voldoende voor 6 schoten per man. Bonni had bij die scheiding rond 30 en Codjo 70 man. Deze opgaaf vermeldt niets over anderen, die tezamen bij de overtocht in 1776 een aantal van ruim 400 Bonni's vormden, t.w. mannen, vrouwen en kinderen.
Het verlies van de Bonni's, volgens beschikbare getallen ruim 10 gesneuvelden en 7 gevangenen, bestond in wezen in de
| |
| |
verbranding van hun wooncomplexen, soms 100 hutten tegelijk, en in het onophoudelijk herhaald vernietigen van hun plantgronden. Hierom moest Bonni, al strijdend nieuwe ‘dorpen’ aanleggen. Na de val van Boekoe maakte hij in najaar 1772, Rijstkondre, op de kaart ook genaamd Aleisikondre. Dit lag bij de midden-Ricanaukreek. Een ander complex ten Zuiden van de kustrivieren lag tussen Maagdenburg aan de Tempati en Rochelle aan de Patamacca. Tussen deze twee militaire posten vernietigde Fourgeoud ongeveer 100 hutten. Het huis van Bonni op Aleisi had vier kamers en een galerij, stond op neuten en had een waterreservoir. Ook elders vond men twee-verdieping-woningen. Dit klein gegeven bewijst dat deze sinds vijftig jaar aan vrijheid gewende groep, vocht om het behoud van een gemeenschap, die in gevaar was gekomen door te snelle vergroting, tengevolge van veelvuldig weglopen van plantageslaven. En het begin van deze ellende was de financiële ineenstorting der planters geweest door lukraak kapitaal opnemen, met gevolgen van schulden, bezuiniging op de weermacht, en het uitbuiten van de arbeidskrachten door ongehoord strenge en wrede discipline.
Bonni was dus genoodzaakt vaak te verhuizen. Zolang hij kon hield hij zijn vrouwendorp verborgen. Nu nog is uit alle literatuur zeer moeilijk te bepalen waar het precies lag. Het heette Hori Mi, Behoud Mij. Een aanmoediging voor de vrouwen en kinderen? Cofy of Kofihei wordt er steeds bij genoemd als tweede dorp en grond, en dit kan gelegen hebben iets ten Noorden van de monding der Wanekreek, volgens de kaart van luitenant Friderici in 1772. Iets ten Westen lagen drie dorpen, gebouwd nadat Aleisi verlaten moest worden. Het waren Gado Sabi van Bonni, en Tesi Mi en Makka Makka. Op de luchtkaarteringskaarten staat heden die plaats nog aangegeven als Locusboom, een naam toen reeds bekend. Later maakte Bonni Adamkondre in de Cassiporekreek, die voor de draai bij Tamarin in de Cottica valt. Ook vernielde Fourgeoud eenmaal een complex van 60 hutten bij Timotibo aan de Perica. Toen Bonni de 20 gronden verloor tussen Cassipore en Barbacoebakreek in Juni 1776, nabij zijn laatste dorp Adamkondre, moest hij de hoop opgeven, en vertrok over de Marowijne, waar hij met Barron zich zelf al eerder van gronden voorzien had, en verder van de Indianen afnam wat hem aanstond.
| |
| |
Totaal heeft Fourgeoud verwoest 21 dorpen en ‘steden’, zoals hij zegt bij Stedman, en 200 gronden. Dit vermeldde de kolonel bij zijn afscheidsspeech.
Volgens opgaven van Stedman en Brouwn werden 355 bewoonde en 190 verlaten woningen verwoest. Ongetwijfeld heeft Fourgeoud ook buiten ‘dorpen’ bewoonde hutten aangetroffen op de plantgronden, waarschijnlijk de meeste, omdat hij 200 gronden vernielde. De rest van de hutten stonden in het vrouwenen kinderdorp, en o.a. in acht andere die vernoemd worden, met zinrijke namen van aanmoediging, troost en uitdaging.
* * *
De nauwkeurige beschrijving der acties van Bonni en Fourgeoud is zeer lastig, omdat militaire rapporten in de literatuur ontbreken, en zelfs die van Bonni nooit meer bekend zullen zijn. Wat men doen kan, is het in elkaar trachten te passen van een vliegend overzicht van de slaaf Jonas, die Bonni ontvluchtte na zeven jaren; en dat van Stedman, die vertelt wat de ene partij deed, zonder te weten of iets te zien van wat de andere uitvoerde. Het belang van zo'n ineenpassing van een oude guerrilla is even groot als het historisch belang van een strijd om eer, recht, vrijheid en bestaan.
Men zou de strategie van Fourgeoud kunnen bepalen als een steeds nauwere begrenzing van het actieterrein, door Bonni en andere groepshoofden vanuit het uitgestrekte Zuidelijk gebied, vol heuvels en savanna's, over de kustrivieren te drijven, in de nauw begrensde Noord-Oostelijke hoek, zodat hij op één plaats de Marowijne over zou moeten steken. Er waren drie voetpaden, die uitkwamen bij de Wanemonding, bij Albina, en één evenver zuidelijk van Abrina als dit lag van de kust. De Fransen verwijten later, dat de Post Marowijne niets deed om het maken van corjalen door Bonni te voorkomen, en evenmin iets om het oversteken te beletten. Er schijnt dus een overtocht bij Wane en Abrina geweest te zijn, en allicht ook zuidelijker, want in April 1776 verdelen de troepen zich: Bonni gaat noodzakelijker naar Adamkondre in Cassipore-Barbacoeba, terwijl Codjo met 70 man ‘naar boven’ gaat, dwz. naar de bovenrivier: Cottica of Coermotibo. Waar Ami eerder naar toe ging staat niet vermeld. In elk geval is het Fourgeoud gelukt
| |
| |
in de Noord-Oosthoek de overtocht te doen plaats hebben. Mogelijk kan de tactiek van Bonni bepaald worden als het tegengestelde, n.l. uitbreiding van het actieterrein, want volgens Jonas' verhaal maakt Bonni, na een echec geleden te hebben of na een dreiging, een verre omweg over Noord naar West en Zuid, snelle tochten, waarbij hij tegelijk militaire Posten ontwijkt, en vooral die van de inlandse Negerkorpsen, en toch nog onrust verwekt en troepen doet verspreiden als zij moeten gaan zoeken naar Bonni, die alweer ergens een grote of kleine overrompeling pleegde op een plantage. Als Bonni door kapitein Stedman gelijkwaardig geacht wordt aan Fourgeoud, in tactiek en doortastende onvermoeide actie van dagelijks patrouilleren en trekken, dan heeft hij zijn militaire onderscheiding en erkenning al bij zijn leven gehad! Het zou de moeite kunnen lonen om Stedmans lof aan nauwkeurige feitenbepaling te toetsen. Zeer zeker heeft Bonni niet als een dolle vluchteling rondgevlogen - gelijk een vogel die het nest met zijn jongen afdekt. Betreffende het vrouwendorp is het wel zijn zorg geweest. Fourgeoud vond het tenslotte, maar zou Bonni beseft hebben, dat de kolonel er alleen maar op uit was om een leeg nest te vinden? In ieder geval wordt er nergens melding gemaakt van de gevangenen van de Kolonel, zoals na de val van Boekoe, toen Barron in 1771 en 1772 aldaar 60 vrouwen en kinderen verloor, waarvan ruim een derde kinderen. Het is dan ook zeer opvallend, dat Fourgeoud bij zijn afscheidsspeech en verslag in April 1777 geen enkele gevangene of gesneuvelde noemt! Hij wenste die ook niet.
Wat heeft Bonni beseft in Juni-Augustus 1775 als de Kolonel, door Vrij Negers en Jagers, zijn drie dorpen-complex gevonden heeft, en er twee maanden werkeloos voor blijft liggen? Zelfs Stedman kon niet gissen, waarom de anders zo rusteloze Fourgeoud, die zich tot stervens toe afbeulde op patrouilles, nu, met 200 militairen en nog 100 Jagers, de vijand met rust liet. De drie dorpen: Gado Sabi, Tesi Mi, Makka Makka, en verder Kon fight en Korsari werden na die twee maanden aangevallen en door Bonni in brand gestoken; zonder verdere ongelukken! Gepakt en gezakt, met geplukte en gerooide oogst, vertrokken vrouwen en kinderen, die er nog waren, in die nacht van de brand. Bij de hoge lof over deze geslaagde aftocht
| |
| |
vergeten Stedman en Wolberts de bedoeling van de Kolonel. Bonni's bekwaamheid was al eerder en elders getoond.
Het heeft overigens Fourgeoud erg dwars gezeten, dat hij zo lang had moeten doen over de verjaging. Bonni heeft ‘zijn Suriname’ lang vast gehouden! Tegen advies van Nepveu en meerdere planters, en ook van Stedman, had Fourgeoud gemeend vooral in regentijd te moeten ‘jagen’, omdat er dan geen bosvruchten zijn, en dus Bonni hongerig zou moeten rondzwerven. Maar Bonni had dit zwerven a.h.w. aangemoedigd, omdat hij wist hoeveel Europeanen erdoor zouden bezwijken, terwijl hij zijn gronden wel beveiligde, die ook in regentijd rijst of aardvruchten leverden. De fouragering door 200 gronden bestond ook uit pinda, mais, bananen, bonen en tabak! Men bedenke de zorg van een zwervende, strijdende gemeenschap, die een paar honderd lastdragers, geweerdragers, ouden van dagen, vrouwen en kinderen moet bewaren, bewaken, verdedigen en beveiligen.
Men moet Bonni en de zijnen niet zien als moordlustigen en brandstichters, die niets anders te doen hebben dan dat. Zij waren op de eerste plaats volksstichters, evenals alle Afo's van alle vrije Bosnegerstammen, grondleggers van het vrije Suriname. Hun eeuwen zijn vol van lichamelijke en geestelijke kommer en nood, maar in hun mensenrechten en bestaan zijn zij door de Hemel erkend en bewaakt, zoals Johannes King, de latere Bosnegerprofeet schreef. En zoals ook Bonni het zich bewust was: Gado Sabi heette zijn dorp. Als uit een Adamkondre werd hij wel verdreven, en zeventien jaren later, na zijn dood in 1793, zullen er nog troepen gestuurd worden naar de Boven-Lawa om alles totaal te vernietigen wat er nog restte. Maar thans zijn er nog een duizendtal Bonni's.
* * *
In Cayenne, in de Siparouïnikreek aangekomen heeft Bonni twaalf jaren vertrouwd op het Franse bestuur, menend dat zijn volk, als zelfstandige, volledig vrije groep van ambachtslieden, landbouwers, jagers en vissers, ja zelfs als eenmaal gedoopte vrije burgers van de stad Cayenne aanvaard zou kunnen worden. Zes jaar na zijn aankomst, in 1782 twijfelde hij allang aan de oprechtheid of de inhoud van de franse bedoelingen. Zij vreesden hem, en hij de Fransen! Alzo heeft hij nog ge-
| |
| |
tracht in dat jaar 1782 om in Suriname terug te kunnen komen, na een vredestractaat dat Pamoe, de granman voor burgerlijke zaken bij de Djoeka's, voor hem moest aanvragen in Paramaribo. Ter verkrijging leverde hij via Pamoe slaven uit. Het gelukte niet. In 1788 vertrok hij van de Siparouïni naar de Boven-Marowijne, daar waar men aan de franse oever spreekt van Bonnidoro. In Cayenne sprak men van de duizend Bonni's, die nu veilig verweg zaten, 130 km. van de kust en de plantages af. Daar was hem nu nog vijf jaar quasi rust beschoren.
In 1788 waren in het gebied van Cottica en Perica 200 slaven ontvlucht, en naar de Marrons overgelopen. In hetzelfde jaar werd de plantage Clarenbeek in de Commewijne overrompeld. En Bonni kreeg last van dissidenten, andersdenkenden en anderswillenden. Het ging over het nut en het moment van strijd of rust. Bonni had rust nodig, want hij wist wat de gevolgen van strijd waren. Niettemin trokken de dissidenten erop uit. Nu kan men door combinatie van berichten besluiten, dat het de nieuwkomers waren, die Bonni de last van een korte, hevige strijd aandeden. Want vooral in Amsterdam was de Directie opgeschrikt door het nabije Franse Revolutie- en Emancipatiegevaar, dat over de Marowijne geheel Suriname zou kunnen ontwrichten, en dan nog ten bate van een andere slavenkolonie. De leuzen veranderden, maar belangen en methoden bleven nog lang hetzelfde! Ofschoon gouverneur Friderici er anders over dacht, moest hij toch op bevel niets anders doen dan de Bonni's uitroeien. Er werd besloten om de Aucaners van de Tapanahoni te dwingen tot een aanval op Bonni, onder bedreiging van opheffing van het vredestractaat.
In een drietal gevechten werden Agossoe en Codjo steeds verder de rivier op gedreven, en Bonni trok daarna naar de Boven-Lawa, nabij het huidige Bonniville. Over resultaten van deze korte eindstrijd kan men niet anders spreken dan van een einde eraan maken. Bonni was gedwongen steeds meer mensen uit te leveren, voorzover zij hem al niet zelf ontvluchtten. Een overmatig snoevend bericht van granman Bambey, het Aucaneropperhoofd voor strijdaangelegenheden, deelde tenslotte in Maart 1793 aan de gouverneur te Paramaribo mede, dat hij, Bambey, het dorp van Bonni had gevonden, hem had doodgeschoten, hem het hoofd had afgekapt, alsmede zijn rech-
| |
| |
terhand, en dat hij beiden had meegevoerd in een corjaal, maar, in de waterval sloeg de boot om, en hij, Bambey, verloor zijn hoofd. Hij bracht nu alleen de rechterhand van Bonni in de stad.
In 1812 kreeg Bambey ter beloning een zilveren halskraag, van de Engelse gouverneur Bonham! En deze liet erop graveren dat Bambey twee hoofden had ingeleverd n.l. van Bonni en van Codjo. In 1790 en 1791.
Geschiedenis kan moeilijk gemaakt worden! Deze halskraag is nog een nationaal embleem in Drie Tabbetje, waar het met grote eerbied bewaard en behandeld wordt. Ondanks de serie fouten die erop verzilverd zijn! Want Bonni is volgens rapport van Bambey op 19 Februari 1793 gedood, en geen enkel hoofd kwam in de stad. Dit staat ten overvloede in het toenmalig nieuwsbericht, dat op 23 Maart d.a.v. melding maakt van de rechterhanden van ‘de sedert lang alhier beroemde Opperhoofden Codjo en Bonni.’
‘Het eerste schot wierd hem toegebragt zittend, met een Klein Kind op den Arm, waarop hij zich buiten zijn Hut begeevende door verscheidenen schoten geveld wierd.’
‘Waarom achtervolgen de blanken mij overal?’ vroeg Bonni aan zeven gevangen militairen, op het moment van hun dreigende afslachting. Getuige hiervan was de slaaf Jonas, die na zeven jaren bij Bonni ontvlucht was. Het antwoord van de militairen is onbekend. Bonni gaf vijf van hen over aan Barron en twee aan Codjo. Vijf werden gefusilleerd en twee in stukken gekapt. Niet het feit van het doden van gevangenen is karakteriserend voor Bonni in die tijd, toen overal om de minste redenen slaven verminkt werden. De vraag zelf is karakteriserend, al schijnt het onmogelijk om de reden, de inhoud of het doel ervan te peilen.
Bonni en zijn bejaarde raadgevers hielden van intimidatie, en ook van plechtstatigheid en ceremonieel. In Cayenne weigert hij bruut twee Negers te ontvangen die door de gouverneur gezonden waren ter connectie en informatie. Hij, Bonni, wenst geen spionnen te ontvangen, en daarmee konden zij gaan. Wanneer vier jaar later in 1770 de franse heer Cadet komt vanwege de gouverneur, dan staat Bonni op. Hij zwaait met een sabel over het bevend hoofd van Cadet, wel duizend keer dreigend om toe te slaan. Wantrouwend spottend vraagt hij,
| |
| |
of meneer geen franse vlag heeft als officieel onderscheidingsteken. Geïntimideerd door die taal en vreselijke bedreigingen, reikt Cadet zijn geschreven lastgeving over. Bonni smijt verachtelijk en woedend de brief op de grond. ‘Weet jij niet, dat ik niet kan lezen! Jij bent beslist een spion. Maar het zou onrechtvaardig zijn als ik je doodsloeg. Ga terug naar je gouverneur. Zeg hem, als hij van ons een verdrag wil, dat hij je terug moet sturen met zulke duidelijke bewijzen van jou betrouwbaarheid en van de zijne, dat ze ons geen enkele twijfel laten.’ Direct daarop drinkt Bonni met Cadet de bloeddronk als teken van alliantie, omdat zijn vertrouwen enigszins gewonnen is door enkele geschenken en een vlag. Daarna durft Cadet te vragen of Bonni enkele voorname kapiteins naar de gouverneur wil sturen om verder te onderhandelen.
‘Ga aan je gouverneur zeggen, als hij me zien wil, kan hij me komen opzoeken; en als hij machtig is, ik ben het evenzo goed.’ Dan drukt hij Cadet de hand, zeggend: ‘De laatste Fransman verga, als hij onze overeenkomst verbreekt.’
Het doel van Bonni's toneelspel kan niet anders zijn dan overdonderen, overheersen door zich een vergrote pose aan te meten!
Weer twee jaren later, in December 1782 stuurt het gouvernement pastoor Jacquemin ter verkenning en nadere onderhandeling. Een kleine stoet, de zoon van Bonni met gewapend geleide, en de franse vlag voorop, gaat de pastoor tegemoet. Naar het dorp geleid, is er weer een deputatie van ontvangst. Dan gaat hij naar het dorp. ‘Daar zat het opperhoofd onder een soort koepeldak op een hogere bank dan waar de anderen op zaten; rechts van hem een franse vlag; links drie kapiteins met hun voorname officieren. Achter hem stond een soort orkest, bestaande uit een pauk, trom, xylofoon en trompet. Opzij zat de senaat van vijf ouderlingen. Het opperhoofd droeg een versleten hoed met gele rand, een fijn gegarneerd hemd en een blauwwit jasje.
Bonni staat op en groet de pastoor, drie maal op verschillende manier knippend met duim en alle vingers. Zo groet hij nu ook zijn soldaten van het binnenkomend geleide. Hun gezichten en hun lijf zijn met witte tekens beschilderd. Schildwachten liepen rondom ons, tot de tanden gewapend; er waren zo-
| |
| |
wat tachtig Negers en vijf of zes Negerinnen in het bos rondom de hut’.
Bij deze twee voorbeelden van manier om iemand te ontvangen toont Bonni aanleg om te overheersen, zowel over een gewoon burger als over een man van prestige. Hij voelt zich meerdere, en toont dit, hoe dan ook. Is dit ook de oplossing voor de vreemde vraag aan de gevangen militairen, vlak voor hun dood?
Bonni wint het vertrouwen van pastoor Jacquemin volkomen. Deze verklaart later, dat de ernst en waardigheid van Bonni bij ceremoniële momenten van eigen zede, zoals de eeddronk, en bij doopplechtigheid van Indiaanse kinderen, een waarborg zijn voor het gouvernement en de Kerk, wanneer de Bonni's toegelaten worden als vrije burgers, zelfs van de stad Cayenne! De vertrouwelijkheid ontstond na het vertrouwen. Over en weer werden geschenken gewisseld tussen Bonni en de pastoor. Als deze geen stoel heeft in zijn hut, waar hij Bonni ontvangt, dan zit Bonni naast de pastoor in diens hangmat! Dat deze amicale omgang niet aan het joviale karakter van Jacquemin alleen lag, bewijst het feit dat dokter Rougier en pastoor Rebours bijna een jaar lang in zijn dorp verblijven; terwijl ook een ander missionaris met lof over hem en zijn mensen spreekt.
Men zou het karakter, dat Bonni in Cayennne toont, uitsluitend willen toeschrijven aan een diplomatie ter beveiliging van ‘eigen staat’. En verder hem een bruut blijven noemen, zoals de elgentijdse faam en ook de literatuur lang na zijn dood gewild heeft. Maar dan vergeet men, wat een negerin over hem zel tegen Kapitein Stedman: ‘Bonni is despotisch. (Zij zal wel bedoeld hebben - A regeri!) Hij speelt geducht de baas! Hij doodde twee van zijn eigen mannen, die iets ten beste wouden zeggen van de blanke militairen, vlak voor de aanval op Gado Sabi. Hij liet de veroverde slaven van plantages eerst een paar jaar lasten dragen en ander werk doen, voordat zij een geweer kregen. Er waren veel meer slaven dan strijders. Maar hij was om zijn rechtvaardigheid en mannelijke moed meer bemind door zijn mensen, dan gevreesd om zijn strenge discipline.’ En zijn mannen riepen: ‘Bonni zal spoedig onze gouverneur zijn. - Wij zijn de jongens van Bonni!’
‘Waarom vervolgt men mij, nu nog?’ Dat zou Bonni thans
| |
| |
wel kunnen vragen aan allen in Suriname, die een historische herinnering bewaren aan een rivaal, in de bovenlanden. Aan allen, die nog lang moeite zullen hebben om hem te erkennen als een medestichter van het vrije Suriname, die even trots als andere Granmannen de vlag had willen voeren van het vrije verbond. Twee eeuwen lang. Moge hij met alle Afo's die erkenning winnen, nadat deze strijder bij zijn leven zelfs de eer van een mannelijke strijd niet gegund werd, tengevolge van het kleinzielig, egoïstisch belangenspel van politiek op zijn smalst.
Literatuur:
|
| Brown CH. Historie der oorlogen met de Marrons of Surinaamsche Boschnegers. Staatkundig Almanach 1796. Paramaribo. |
| Wolbers J. Geschiedenis van Suriname. Amsterdam 1861 |
| Capt. Stedman J.G. Narrative of a five yours expedition against the revolted Negroes of Suriname ... London 1796 |
| Malouet V.P. Collection de Mémoires et Correspondances officialles sur l'administation des Colonies et notamment sur la Guyane francaise et hollandaise .... Paris An X (1802) |
| Hurault Ir. J. Histoire des Nègres Réfugiés Boni de la Guyana Francaise. Extrait de la Revue Francaise d'Histoire d'outre Mer. (Paris) 1958. |
| Wong E. Hoofdenverkiezing, Stamverdeling en Stamverspreiding der Boschnegers van Suriname in de 18e en 19e eeuw. Bijdragen tot de Taal- Land-- en Volkenkunde van Nederlansch Indië. Dl. 97. Afl. 3. 's Gravenhage 1938. |
| Lichtveld U.M. en Voorhoeve dr.P. Suriname: Spiegel der Vaderlandse Kooplieden. Zwolle 1958 |
| Friderici Capt Lieut J.F. Carte Geographique du district du Haut Cottica jusque' à Maroni avec la situation du village conquis des Marrons Boukou, et de plusieurs chemins et sentiers qui conduisent de plusieurs endroits vers ce village. Paramaribo 1773. (fac-simile du document No 2127 de la Collection Kaarten Buitenland de L'Algemeen Rijksarchief. 's Gravenhage. Réproduction pris par J. Hurault.) |
| |
| |
| Heneman Ing J.C. Kaart van Colonie Suriname en de onderhoorige Rivieren en Districten ..... H. Klockhoff sculp. Amsterdam 1784 (Surinaams Museum Paramaribo). |
|
|