Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 50(1940)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 533] [p. 533] Vasti door Caroline Bos-Everts Toen zond de koning om de koningin. Want hij was vroolijk van den wijn en een rood floers trok licht voorbij zijn oogen, vlammende voorhang, hel en zonder eind. Een tinteling doorvoer zijn leden die deed de zwaarte van zijn lichaam wijken, deed hem bewegen zonder willenskracht, deed ergernissen, moeite en angsten vlieden die and're dagen aan zijn rijk en zwaar bezit gekluisterd waren. Van Indië tot aan het Moorenland, een fonk'lend sieraad op de aarde, en dichterbij op Susan's burg: goud en porfier, albast en kost'bre steenen, al van hem! En nu: het zonder zwaarte te bezitten, de zorg vervluchtigd door den wijn, genot en vroolijkheid, het lichte leven bevend, een gonzen in zijn ooren en een vurig waas dat zalig schemert voor zijn oog. De volk'ren en de Vorsten, weet hij, en zij allen die vele dagen lang als gast op Susan feesten, hun oogen zijn verblind door pronk en pracht: zijn macht, zijn rijk, zijn goud - zij zullen buigen, opnieuw hem Koning heeten boven al. Maar er is méér. Daar is die koninklijke vrouw, zijn reinste pracht, zijn stilste praal. Een tinteling te meer doorvaart zijn dronken lijf als zijn gedacht' haar nobel beeld omvangt. [pagina 534] [p. 534] Háár toonen aan de Vorsten en de volk'ren! Zijn ed'le Vasti als het rijkst, het zuiverst sieraad des festijns, na pronk van gouden vaten déze vrouw, 't juweel dat al dien glans verbleeken doet...... Dan zendt de koning om de koningin. De zeven dienaars gaan, en brengen het koninklijk bevel aan haar die aan een maaltijd voor de vrouwen een stiller feest, een schaduw van dat and're, viert. En zij is schoon van aangezicht. - Het woord des konings wordt haar aangezegd, Mehuman wacht, met hem de and're zes. Daar rijst zij op en staat bewegingloos En allen voelen: zij is Koningin. Maar 't koninklijk gelaat, naar 't licht geheven verbergt een korten, scherpen strijd: zij weet den koning vol van zoeten wijn, zij weet hem dwaas en vroolijk op zijn zetel, haar koele denken onderscheidt dit beeld. Hij die in duist'ren nacht haar sponde deelde is verder van haar dan wie ook op aard', een vreemde, door zijn roes nog vreemder. Geen haat en geen verachting leeft in Vasti, maar nooit meer zal zij dezen man behooren. En rustig klinkt haar weigering: De koningin komt niet. Zij kent de wet der Perzen en der Meden, zij kent haar schuld aan 't zwaarst vergrijp, zij ziet zich reeds verbannen en verstooten, de grimmigheid en toorn des konings over haar, het koningschap haar naaste en betere gegeven...... [pagina 535] [p. 535] maar dezen vreemde zal zij nooit behooren. En rustig klinkt haar weigering: De koningin komt niet. Dan zit zij neer, - haar oogen luiken - en siddert na dit fel besluit, maar weet dat zij niet anders kon en dat haar trots de laatste wet schrijft in haar leven. Het vonnis is geveld. Een groote leegte, die ook de smart niet toelaat, voelt zij om zich heen. Nu opent zij de oogen, ziet haar gasten verschrikt en zwijgend bij de weelde van vruchten, lekkernijen, gouden schalen: het feest der feesten plotseling verstard. Dan sprakeloos verrijst zij uit haar stille zitten, trekt zich in haar verblijf terug als één die weggaat uit het leven, en zij weet: haar eigen wil heeft haar reeds uitgebannen, een voorhang valt voor goed, haar blijft de bitt're eenzaamheid en 't ongewisse lot. - Vorige Volgende