verrassend. Verrassend, omdat de eerste indruk van het feestelijke en fantastische vrij spoedig overheerscht werd door de eigenaardige werking van Raedecker's verbeeldingskracht. Toch was het niet alleen zijn verbeeldingskracht, doch zijn geheele wezen, dat in deze beeldende teekeningen tot uitdrukking kwam. Slechts een enkel maal zijn het geteekende beelden, met een buitengewoon vermogen om met minimale middelen en nadruk een prachtige plastische werking te verkrijgen. Hij observeerde goed. Standen heeft hij van de teenen tot in de vingertoppen bestudeerd. Hij heeft niet zijn verkregen kennis benut om zijn verbeelding uit te vieren. Het gegeven was nieuw voor hem; hij genoot er van en kwam daardoor tot een fijnheid van zien, waaruit zijn verbeelding tenslotte opbloeide met alle droomkracht, die hem kenmerkt. Werkelijkheid en droom vermengen zich en vermenigvuldigen zich. Achter alles staat het wezen van Raedecker en dat wezen doet zijn eigenaardige eenzaamheid gewaar worden, die juist in deze teerste, zwevende figuren nog duidelijker is geworden dan vroeger.
Hij houdt van de werkelijkheid en kent deze. Tegelijk ontvlucht hij in den geest alle maatschappelijke levensvormen en verbanden. Hij zweeft weg. Waar het al te luid en al te druk en vulgair is, daar is Raedecker niet. Hij kan zich pas uitspreken, zijn eigen taal vinden, boven dit gedruisch uit, waar alles ijler en verder is. Zoo is een geurende bloem. Die geur is heel wezenlijk. Hij verleent den tastbaren vorm echter iets zwevends, iets onbepaalds. Daardoor is de zichtbare roos nog slechts ten deele zich zelf. Er is iets anders bijgekomen, iets dat wel uit haar voortkomt, maar toch iets van het wezen heeft meegenomen. De geur ontvreemdt iets aan het tastbare. Zoo is het met deze teekeningen. Ze zijn, naar mijn gevoel, een heel wezenlijke uitdrukkingsvorm van de gesteldheid van de scheppende kracht en het wezen van Raedecker.
Er is in deze fijne ontvluchting, die als uitgangspunt de werkelijkheid heeft, een sfeer van zuivere wereldeenzaamheid. Dezelfde, die te herkennen is in het stadsbeeld uit veel vroeger jaren, een Parijsche brug door Raedecker geteekend en die, goed bekeken, dezelfde droomerigheid, dezelfde stilte, een eender waas van onttogen-zijn in zich heeft. Deze teekening heeft iets van die teere exactheid die een teekening van Seurat kenmerkt. Teer in de schakeeringen, heel precies van lijnen, van verdeelingen en evenwicht. Maar het leven daarin, dat is het stil glanzende leven boven het gedruisch. En zoo zie ik deze geluidlooze balletten van Raedecker ook. Het zijn trouwens geen willekeurige danseresjes. Er is iets in elk van deze, dat aan een portret doet denken. Het is een individu, met een heel eigen sfeer, ondanks het vak en de outillage daarvan. Het zijn geen nummers uit een reeks.
Vanzelf werd Degas genoemd bij deze balletten van Raedecker. Ook aan Isaäc Israels